Samenvatting kennistoets
recht voor de sociaal
professional:
Hfs 1: Inleiding in het recht:
Recht= alle overheidsregels
Doelen van recht:
- Ordent menselijk gedrag
- rechtvaardige oplossing
Rechtsbronnen:
Wet:
Bevatten rechtsregels
Jurisprudentie:
Uitspraken van rechters, maakt soms een eigen regel en word toegepast door
andere rechters.
ECLI-CODE: de European Case Law Identifier. Nummer voor een recht uitspraak.
Landcode, gerechtscode, uitspraakjaar en volgnummer.
Gewoonte:
Staat nergens vastgelegd maar zijn toch bindende regels (vanzelfsprekend).
Internationaal verdrag:
Afspraken tussen 2 of meer staten die op schrift staan en gelden in de staten die
partij zijn bij het verdrag. Bv Europese unie.
Publiekrecht:
Geeft regels voor de juridische verhouding tussen burgers (bedrijven) en overheid en
omvat de rechtsgebieden: staatsrecht, strafrecht en bestuursrecht.
Burgerlijkrecht:
Privaatrecht, regels tussen rechtsrelaties tussen burgers onderling
Het staatsrecht:
Organisatie van de staat wordt beschreven, bv taken en bevoegdheden van de
gemeenteraad of positie van de koning.
Belangrijkste is dan de grondwet. Ook bijvoorbeeld provinciewet, gemeentewet,
politiewet.
,Grondrecht:
Klassieke grondrechten:
Overheid mag hier geen inbreuk op maken, tenzij de wet die bevoegdheid geeft.
Sociale grondrechten:
Leggen de overheid een bepaalde taak op, zoals het bevorderen van de
volksgezondheid. Mensenrechten.
Het strafrecht:
Voor de veiligheid van de burgers.
Het bestuursrecht:
Overheid moet zorgen voor een goede werking van de samenleving, door bv het
regelen van een uitkering of geven van asiel. Staan in het AWB (algemene wet
bestuursrecht).
Het burgerlijk recht:
Waar we dagelijks mee te maken hebben zoals kopen, trouwen, scheiden, werken
enz. te vinden in BW (burgerlijk wetboek).
Internationaal recht:
Het EU-recht kent verordeningen en richtlijnen. Dit zijn wetten die rechtstreeks in elk
lidstaat van de Europese unie toepasselijk zijn. Richtlijnen verplichten alle lidstaten
hun nationale wetgeving op een bepaald gebied aan te passen volgens de
voorwaarden die zijn gesteld.
Materieel recht:
Inhoud van rechten en plichten. Bv als iemand een boek koopt moet je een prijs
betalen en moet het boek geleverd worden.
Formeel/proces recht:
Regels die aangeven op welke wijze het proces gevoerd moet worden. Dit gebeurt
als er bv moeilijkheden ontstaan in de verkoop van het boek. Je kijkt dus naar de
herkomst, van wie komt dit af.
Trias politica:
Tijd van Lodewijk de XIV leefde Franse filosoof en rechter Montesquieu. Deze
persoon kwam op het idee om niet alleen de koning alles te late beslissen en het
wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende als aparte delen te zien.
Wetgeving = volksvertegenwoordigers
Bestuur = regering
Rechtspraak = rechters
In NL:
Wetgeving = regering & 1e en 2e kamer
Bestuur = regering
Rechtspraak = onafhankelijke rechters
,Veel personen zijn bevoegd om wetten te maken, deze verbindende voorschriften
heten verordeningen.
Hiërarchie van wetgeving:
- Grondwet
- Wetten in formele zin (regering en staten generaal)
- Algemene maatregelen van bestuur (regering)
- Ministeriële verordeningen (provinciale staten)
- Gemeentelijke verordeningen (gemeenteraad)
Absolute competentie:
Een rechter is bevoegd voor een bepaalde zaak, dan is dit de absolute competentie.
Relatieve competentie:
Bij welke rechtbank, welk gerechtshof of bij welke bestuursrechtelijke
beroepsinstantie de zaak voorgelegd moet worden.
Hfs 2: burgerlijk recht
Onderverdeling:
Boek 1: personen en familierecht
Boek 2: rechtspersonen
Boek 3: vermogensrecht in het algemeen
Boek 4: erfrecht
Boek 5: zakelijke rechten
Boek 6: algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht
Boek 7: bijzondere overeenkomsten
Boek 7a: bijzondere overeenkomsten: vervolg
Boek 8: verkeersmiddelen en vervoer
Boek 9: gereserveerd voor rechten op het voortbrengselen van de menselijke geest
Boek 10: internationaal privaatrecht
Hoe je een artikel uit het burgerlijk wetboek schrijft: bv artikel 3:44 BW (3=boek)
Het vermogensrecht:
Een vermogen van iemand bestaat uit goederen, dit omvat alle zaken en
vermogensrechten.
Zaken = tastbare objecten
Vermogensrechten = overdraagbaar en op geld waardeerbaar. Bv loonvordering of
het recht van een hypotheek op een huis.
Onroerend gebied: bv de grond, niet gewonnen delfstoffen, met de grond verenigde
beplanting
Roerend gebied: spullen
Goederen recht: geeft regels voor de relatie tussen een persoon en een goed. hoe
iemand het kan krijgen en verliezen
, Verbintenissenrecht:
Verhouding tussen mensen onderling.
Relatieve rechten: beschrijven welke prestaties personen van elkaar te goed
hebben, zoals iemand met een schuld en een schuldeiser. Het sluiten van een
overeenkomst hierin heet een rechtshandeling.
Absoluut recht: verhouding persoon – goed.
Rechten zoals appartementsrecht, hypotheekrecht en erfdienstbaarheid zijn absolute
rechten. Dit betekent dat ze een soort zeggenschap geven over een bepaald goed.
Overeenkomst: wederkerige overeenkomst is bv als iemand iets verkoopt en de
ander betaalt.
Een eenzijdige overeenkomst is bv een schenkingsovereenkomst.
Consensuele overeenkomsten: wanneer beide partijen het hiermee eens zijn.
Formele overeenkomst: overeenkomst die pas geldig is als er een schriftelijk stuk,
akte aan de orde komt. Bv het kopen van een huis
Overeenkomst op afstand: dit is bijvoorbeeld als jij kleren besteld, je hebt dan
officieel 14 dagen bedenktijd, geld niet voor alles zoals etenswaren.
Herroepen van aanbod kan als het nog niet is aanvaard. Soms kan dit niet, dit komt
doordat er een termijn aan verbonden zit.
Eisen aan een overeenkomst: het moet duidelijk zijn en je moet
handelingsbekwaam zijn. Dit zijn bv jongeren onder de 18 niet die geen toestemming
hebben.
Handelingsbevoegd: dit is als bv jou echtgenoot een bedrag wil schenken, dit moet
dan door beide partijen worden gedaan dus man en vrouw. Als de een dit niet wil is
het ongeldig.
Aansprakelijkheid voor anderen: bv een ouder voor hun kind en een werkgever
voor zijn werknemer.
Kinderen tot 14 jaar:
Ouders zijn helemaal aansprakelijk, risicoaansprakelijkheid.
Kinderen van 14 en 15 jaar:
Zijn aansprakelijk voor de onrechtmatige daden die zij hebben verricht. Ouders
alleen aansprakelijk wanneer zei een daad hadden kunnen voorkomen.
Schuldaansprakelijkheid.
Kinderen van 16 jaar en ouder:
Ouders niet meer aansprakelijk.