Samenvatting spelling en formuleren
Spelling:
Hoofdstuk 1 werkwoorden
De pv in de tegenwoordige tijd:
- Is ik het onderwerp? Schrijf dan alleen de stam: ik loop, ik word.
- Is iets anders het onderwerp? Schrijf dan stam + t: jij loopt, u loopt.
- Staat je na de pv en is je te vervangen door jij? Schrijf dan geen t: dan word je ziek.
- Staat de pv in het meervoud? Schrijf den het hele werkwoord: we worden, ze worden.
De pv in de verleden tijd:
- Regelmatig werkwoord? Schrijf dan stam + te(n) of stam + de(n). gebruik ’t ex-kofschip:
eindigt het woord zonder -en op t, x, k, f, s, ch of p? schrijf dan een t. in alle andere gevallen
een d.
- Onregelmatig werkwoord? Dan verandert de klinker. Daar is geen regel voor.
Het voltooid deelwoord en tegenwoordig deelwoord:
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge en eindigt op t of d: gerookt, gebeurd. Gebruik ’t
ex-kofschip om te kiezen tussen d of t.
- Het tegenwoordig deelwoord schrijf je altijd met een d: lachend, pratend.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord:
- Schrijf de bijvoeglijke vorm zo kort mogelijk: het bestede bedrag.
Gebiedende wijs:
- De gebiedende wijs bestaat in de meeste gevallen uit stam zonder t: kom, word lid.
- Uitzondering: de beleefdheidsvorm waarbij ‘u’ het onderwerp is, krijgt een t.
Engelse werkwoorden:
- Engelse werkwoorden volgen de Nederlandse regels voor regelmatige werkwoorden. De
schrijfwijze wordt soms vernederlandst: ik stres, ik chil, ik scoor. Maar: ik save, ik update.
- Wil je weten of je een t of d schrijft in de verleden tijd en in het voltooid deelwoord? Pas dan
net als bij Nederlandse werkwoorden de regels van ’t ex-kofschip toe.
Hoofdstuk 2 meervoud
Basisregel: s of en:
- Schrijf het meervoud met s of met en: Kachel -> Kachels, hond -> honden.
Soms met trema:
Woorden op -ee of -ie krijgen een trema in het meervoud. Je maakt het meervoud met -en of -n:
- Eindigt het woord op -ee? Dan eindigt het meervoud -eeën (ideeën).
, - Eindigt het woord op -ie en valt de klemtoon op de -ie? Dan eindigt het meervoud op -ieën
(amfibieën).
- Klemtoon niet op -ie? Dan eindigt het meervoud op -iën (poriën).
Eén of twee medeklinkers:
Woorden op -ik, -it, -el, -es of -et krijgen een of twee medeklinkers voor de uitgang -en.
- Valt de klemtoon op de laatste lettergreep? Dan verdubbelt de laatste letter: gezwel ->
gezwellen.
- In andere gevallen voeg je alleen -en toe: havik -> haviken.
Meervoud op -s: soms een apostrof:
- Schrijf de s meestal aan het woord vast: diners, lentes, etuis, inays.
- Schrijf een apostrof bij woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u of -y en bij afkortingen: alinea’s,
bikini’s, bv’s.
Latijnse woorden:
- Woorden op -us hebben meestal een meervoud op -i: Chemicus -> chemici.
- Woorden op -um hebben vaak twee meervouden: Aquariums, aquaria en centrums, centra.
Beide(n), sommige(n), alle(n), enkele(n):
- Geen n als het woord bij het er direct op volgende zelfstandige naamwoord hoort: alle
mensen, beide collega’s.
- Geen n als het woord verwijst naar zaken of dieren.
- Wel een n als het woord zelfstandig gebruikt is en verwijst naar personen.
Hoofdstuk 4 Aan elkaar, los of met een streepje:
Basisregel:
- Schrijf samengestelde zelstandige naamwoorden aan elkaar: wat een woord is, schrijf je als
een woord. Bedrijf + terrein -> bedrijventerrein. Dat het om een woord gaat, kun je vaak
horen aan de uitspraak. Het woord heeft een hoofdaccent: het bedrijventerrein, de
informatietechnologie.
Woorden met een naam erin:
- Schrijf een samenstelling aan elkaar vast als die begint met een eigennaam. Spaties in de
naam blijven staan: Pieter Paul Rubenshuis.
Woorden met botsende klinkers:
- Kunnen twee klinkers die niet bij elkaar horen, als een klank gelezen worden? Zet dan een
streepje: auto-uitlaat. Zet trema als het een niet-samengesteld woord is: reünie.
Woorden met afkortingen en speciale tekens erin:
- Tussen een afkorting (of een losse letter, of een cijfer of symbool) en een ander woord zet je
een streepje: kno-arts, T-shirt.