AFP1 EXAMENSTOF
LES 1
Anatomie: bouw van het menselijk lichaam
Fysiologie: werking van het menselijk lichaam
Pathologie: als er in bouw of werking iets niet goed is; ziekte
Definitie klinisch redeneren: Het continu procesmatig gegevens verzamelen en analyseren
gericht op het vaststellen van vragen en problemen van de zorgvrager, en het kiezen van
daarbij passende zorgresultaten en interventies. Bestaat uit 6 stappen:
1. Oriënteren op situatie (er is iets aan de hand)
2. Klinische probleemstellingen (Wat is er mis met mijn patiënt)
3. Aanvullend klinisch onderzoek (welk aanvullend onderzoek is nodig)
4. Klinisch beleid (wat moet ik doen)
5. Klinisch verloop (wat kan ik hiervan verwachten, soort hypothese)
6. Nabeschouwing (evaluatie)
Definitie verpleegkundig proces: Het verpleegkundig proces is een systematische, creatieve
benaderingswijze voor het denken en doen van verpleegkundigen die gebruikt wordt om
patiëntgegevens te verkrijgen, te categoriseren en te analyseren en om acties te plannen
om aan de patiëntbehoeften te voldoen. Deze probleemoplossende methode vereist het
kunnen nemen van besluiten, klinisch inzicht en een aantal kritische cognitieve
vaardigheden. Het biedt een kader voor het soort kritisch denken dat verpleegkundigen
doen. Bestaat uit:
- Anamnese= ontdekken van probleem
- Diagnose= wat is mijn verpleegkundig probleem
- Planning van resultaten en interventies
- Uitvoering
- Evaluatie
Definitie methodisch handelen: Bij methodisch werken gaat het om een bewuste en
systematische aanpak van het verpleegkundig handelen. Er wordt eerst bedacht hoe het
probleem aangepakt gaat worden. Vervolgens wordt er een plan opgesteld en ten uitvoer
gebracht. Methodisch werken geeft overzicht: de werkzaamheden zijn god en doordacht
voorbereid.
Al deze definities hebben met elkaar gemeen dat ze erop wijzen dat klinisch redeneren,
methodisch handelen en het verpleegkundig proces een continue en systematisch proces is
van gegevens verzamelen, beoordelen, prioriteiten stellen en actie ondernemen. De
verpleegkundige koppelt kennis aan patiëntgegevens en trekt op basis hiervan
(gezamenlijk) conclusies.
LES 2+5: PARAMETERS, REDENEERHULPMIDDELEN EN
ORGANEN
Kennisclip:
- Holisme: Lichamelijk, mentaal en emotioneel. ATP op het lichamelijke/somatisch
aspect
- Aeroob celmetabolisme: het functioneren van de cellen. Ze hebben daarvoor zuurstof
nodig, dus aeroob celmetabolisme. Formule: DO2 = CO x CaO2. Staat voor de
hoeveelheid zuurstof (DO2) die afgeleverd wordt aan de cellen, om een aeroob
celmetabolisme in gang te kunnen zetten. Dat is afhankelijk van het cardiac output,
1
, oftewel het hartminuutvolume (CO). En dat vermenigvuldigt met de arteriële,
zuurstofhoeveelheid die aanwezig is in de slagaders.
- We hebben nodig: je zintuigen (kijken, luisteren, voelen, ruiken, proeven)
- Somatiek beoordelen (lichamelijk), dan focussen we op de vitale functies, daarna pas
op wat anders. Dat is de ABCDE methodiek.
Parameters en normaalwaarden
Parameter Normaalwaarde
Reactiepatroon APVU:
AVPU/EMV - Alert (bewust van omgeving/tijd)
- Verbal (reageert op aanspreken maar niet op
omgeving)
- Pain (reageert alleen op pijnprikkels)
- Unresponsive (reageert nergens op/bewusteloos)
EMV:
- Het openen van de ogen (E=eyes)
o houdt ogen gesloten 1
o opent ogen na toediening van pijnprikkel 2
o opent ogen op aanspreken 3
o heeft spontaan de ogen open 4
- De motorische reactie (M=movement)
o geeft geen reactie op een pijnprikkel 1
o strekt op een pijnprikkel 2
o buigt abnormaal op een pijnprikkel 3
o trekt terug op een pijnprikkel 4
o lokaliseert de pijnprikkel 5
o voert opdrachten uit 6
- De verbale reactie (V=verbal)
o maakt geen geluid 1
o maakt alleen geluiden, geen woorden 2
o produceert enkele woorden 3
o is verward, geeft onjuiste antwoorden 4
o is georiënteerd, geeft juiste antwoorden 5
Normaalwaarde: 15 (maximaal en normaal)
Oriëntatievermogen Tijd
Plaats
Persoon
moet hier antwoord op kunnen geven
Pupil reactie Wordt klein bij veel licht.
Wordt groot in het donker.
Beide ogen moeten symmetrisch reageren.
Pijnscore Geen pijn: score 0 (VAS)
Veel pijn: score 10
Ademfrequentie 12-14 keer per minuut in rust
(aantal inademingen Hoge ademfrequentie= tachypnoe
per minuut) Lage ademfrequentie= bradypnoe
Ademhalingspatroon Regelmatig/ritmisch
Geen geluiden
Ademgeruis Er mag geen gepiep of gerochel hoorbaar zijn
Is met stethoscoop te luisteren
Beide zijden gelijk
Saturatie: SpO2 Tussen de 95% en 100%
(zuurstof verzadiging) <90% = hypoxemie
Kleur Gezonde kleur (lichtroze) niet bleek of rood
NIBP; MAP Bovendruk (systolisch): Tussen de 110 en 140 mmHg
NIBP= nonivasive blood Onderdruk (diastolisch): Tussen de 70 en 90 mmHg
pressure (uitwendig Belangrijkste is de bovendruk:
gemeten bloeddruk) Onder 110= hypotensie
2
, Boven 140= hypertensie
Hartfrequentie; 60-100 slagen per minuut
pulsaties >100 = tachycardie
<50 = bradycardie
Hartritme Regelmatig sinusritme
Te meten met een ECG
Halsvenen/CVD Normaal gesproken niet voelbaar en/of zichtbaar.
(opzwellen van de Slank, 2 – 7 mmhg
halsaderen)
Capillaire refilltijd De tijd dat de huid/nagel nodig heeft om terug te kleuren
van wit naar rood
Normaal= korter dan 2 seconde
Diurese 1 ml/kg/uur
(hoeveelheid urine) Normaal= 4 a 5 keer per etmaal/dag. Dit is 1 tot 1,5 liter.
Kan gemeten worden door katheter of zelf opvangen van de
urine.
Huidturgor Normaal= vormt snel terug
(spanning van de huid) Laag= huid is droog en blijft wat staan
Slijmvliezencontrole Vochtig en glanzend (mond/tong)
Acute Meer dan 2% gewichts toename/afname
gewichtsveranderingen
Kerntemperatuur 36,5 – 37,5 graden
38,5 is koorts (hypertermie)
< 36,5 is hypotermie
Peristaltiek/ 1 tot 2 keer per dag ontlasting
defecatiepatroon Geen pijn
(ontlasting)
Redeneerhulpmiddelen
ABCDE methodiek: vitale functies in kaart brengen het belangrijkste eerst controleren
(bij acute situatie)
Airway (luchtweg en oxygenatie)
o Beoordeel of er een vrije ademweg is je hoort dat iemand spreekt, dus de
stembanden die bovenin zitten zijn niet bekneld, dus vrije ademweg
Breathing (ademhaling en ventilatie)
o Is er een ademhaling? Wat is de frequentie? Buikademhaling of
borstademhaling? Borstademhaling betekent vaak dat er sprake is van
zuurstoftekort. Iemand ziet niet blauw en je ziet de borstkas bewegen.
Circulation (circulatie en shock management)
o Is er een hartslag? Welke frequentie? Wat is de kleur/temperatuur van
iemand? Bloeddruk?
Disability (onbekwaamheid als gevolg van neurologisch achteruitgang, het
bewustzijn)
o A.d.h.v. de afpu methodiek. Reageert deze persoon op pijnprikkels? Hoe zijn
de pupillen? Vergeet nooit glucose/bloedsuiker!!
Exposure (blootstelling en onderzoek)
o Iemand uitkleden, maar omgeving in de gaten houden. De
lichaamstemperatuur moet tussen 36,5 en 37,5 zijn en blijven, dus let op de
buitentemperatuur.
(M)EWS: Modified Early Warning Score (heel
objectief)
De patiënt scoort hierbij op de 6 vitale
functies van de mens. Hoe hoger de score,
hoe meer vitaal bedreigd.
Ademhalingsfrequentie
3
, Saturatie
Bloeddruk
Temperatuur
Hartfrequentie
Bewustzijn
SBAR methode: voor communicatie tussen
hulpverleners/professionals
Situation: hoe is de situatie waar je over belt (afdeling,
patiënt, wat is probleem, wanneer gebeurt, hoe ernstig)
Background: informatie over achtergrond (opname,
medicatie, recente meting van vitale functies, labwaarden,
relevante voorgeschiedenis)
Assessment: wat is jouw beoordeling van de situatie
Recommendation: wat is jouw aanbeveling, wat wil je dat
er gebeurt (langskomen, medicatie, testen)
DENWIS score: Niet Pluis Gevoel: intuïtief handelen bij
verpleegkundigen.
9 indicatoren:
SCEGS:
Is een psychische evaluatie op basis van een klacht. Kan helpen voor stellen van diagnose.
- Somatische klachten: rug- en nekklachten, vaak hoofdpijn, gejaagdheid, regelmatig
maag van streek. Bepaalde bewegingen.
- Cognities: mensen nemen de klachten niet serieus, ik weet niet wat ik moet doen om
de klachten te verminderen.
- Emoties: boos op de omgeving om onbegrip, verdrietig dat alles anders loopt dan zij
zich heeft voorgesteld. Angst voor pijn.
4