HOOFDSTUK 1 MICROSTRUCTUREN
§1 ʻAtoombouwʼ
- Atoom: heeft een massa en een grootte
- Atoommodel: een atoom bestaat uit negatief geladen elektronen die in vaste banen
(elektronenschillen) om een kleine kern van positief geladen protonen en neutrale
neutronen heen cirkelen.
- Hoe verder van de kern een schil zich bevindt, hoe meer elektronen hij kan bevatten.
- Atomaire massaeenheid = u.
- Lading elektron = lading proton, maar tegengesteld. (1 e en -1 e)
- Neutron heeft geen lading.
- e = elementair ladingskwantum.
- Massa proton = massa neutron
- Elektron heeft verwaarloosbaar kleine massa.
- Atoomnummer = aantal protonen (links onder atoomsymbool)
- Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen (links boven atoomsybool
- Isotopen: zelfde aantal protonen, ander aantal neutronen
- Relatieve atoommassa is afhankelijk van de verhouding waarin de verschillende isotopen
in de natuur voorkomen.
§2 Periodiek systeem
- Elementen staan in volgorde van atoomnummer van links naar rechts gerangschikt in
periodes
- Telkens waneer een nieuwe schil wordt aangesproken om elektronen in te plaatsen, wordt
een nieuwe periode estart.
- Onder elkaar met vergelijkbare eigenschappen in groepen.
- Elektronenconfiguratie = de manier waarop de elektronen zich verdeeld hebben over de
schillen.
- Verleent het atoom veel stabiliteit
- Valentie-elektronen = de elektronen die zich in de buitenste schil bevinden.
- Edelgassen reageren nauwelijks met andere stoffen, want ze zijn zeer stabiel.
- Octetregel: stabiele deeltjes hebben over het algemeen 8 elektronen in buitenste schil.
- Element = atoomsoort of niet-ontleedbare stof
- Niet-metalen bestaan uit twee-atomige moleculen.
§3 Metalen
- Metaalatoom heeft 1/2/3 valentie-elektronen. Door deze los te laten en niet langer te binden
aan een specifieke kern, wordt de edelgasconfiguratie benaderd en is de stof stabieler.
- Een microstructuur ontstaat van positief geladen metaalresten en elektronen die vrij tussen
de metaalresten kunnen bewegen.
- Vaste fase: metaalrooster. In vloeibare fase wordt dit rooster afgebroken en kunnen ook de
positieve metaalresten vrij door het materiaal bewegen.
,- De vrij bewegende negatieve deeltjes trekken elkaar sterk aan, hierdoor hebben
metaalatomen onderling een stevige binding: de metaalbinding.
- Gevolg: hoog smelt- en kookpunt.
- Door de vrij bewegende elektronen zijn metalen goede geleiders.
- Metalen zijn vervormbaar: wanneer je druk uitoefent op een metaal en daarbij een rij
atomen een of meer plaatsen laat opschuiven, verander er aan het metaalrooster feitelijk
niets.
- Legering/alliage: mengsel van een vaste stof en een metaal.
- De rijen metaalionen kunnen niet meer langs elkaar heen schuiven en het materiaal kan
meer kracht weerstaan, maar bij te veel kracht zal het breken.
- Erts: gesteente of mineraal met economisch winbaar gehalte van een metaal.
- Onedele metalen komen op aarde slechts als verbinding voor, er is een chemische reactie
nodig om ze vrij te maken uit het mneraal.
- Edelmetalen zijn zo weinig reactief dat ze als element uit de aardkorst gewonnen kunnen
worden.
§4 Moleculen
- Door een gedeelde elektronenpaar bereiken beide atomen die betrokken zijn bij deze
atoombinding de edelgasconfiguratie.
- Door het vormen van een atoombinding ontstaan er stabiele groepjes atomen: moleculen.
- Een molecuulformule geeft aan welke atomen zich in een molecuul bevinden.
- Een structuurformule laat zien hoe de atomen onderling zijn verbonden.
- Een atoombinding is sterk, verbreken = chemische reactie.
- Covalentie van het atoom = het aantal atoombindingen dat een element moet vormen om
de edelgasconfiguratie te krijgen.
- Atoombinding = covalente binding.
- Vanderwaalsbinding = de binding die moleculen bij elkaar houdt in vaste en vloeibare fase
- Gevolg van tijdelijke ladingsverschillen in het molecuul.
- Sterker naarmate het molecuul meer elektronen bevat en het contactoppervlak tussen
moleculen groter is.
- Vaste fase: molecuulrooster
- Zo gerangschikt dat het contactoppervlak maximaal is en de vanderwaalskrachten
maximaal.
- Hoe hoger de temperatuur, hoe harder de moleculen trillen. Op het smeltpunt bevatten de
moleculen zoveel energie dat ze uit het rooster breken.
- Afstand tussen moleculen wordt groter en vanderwaalsbindingen zwakker.
- Bewegen langs elkaar, maar blijven elkaar wel aantrekken.
- Boven het kookpunt bevatten de moleculen zoveel energie dat de vanderwaalsbinding
verbroken wordt en de moleculen op grote afstand van elkaar door de ruimte bewegen.
- Hoe sterker de vanderwaalsbinding, hoe hoger het smelt- en kookpunt.
- Organische moleculen bevatten C en H atomen
- Anorganische moleculen bestaan uit de overige atomen.
, - Naamgeving: namen van de aanwezig atomen, voorafgegaan door een Grieks telwoord die
aangeeft hoe vaak het atoom in het molecuul voorkomt.
- Hebben ook triviale namen.
§5 Zouten
- Zout = een verbinding die uit metaalatomen en niet-metaalatomen bestaat.
- Ionen ontstaan wanneer een metaal een of meer elektronen afgeeft aan een niet-metaal.
- Positieve en negatieve ionen vormen samen een zout.
- De ionbinding is erg sterk.
- In het ionrooster zijn de ionen om en om gerangschikt. In totaal is een zout altijd neutraal.
Anders valt het rooster uit elkaar.
- De positieve en negatieve ionen moeten dus in de juiste verhouding aanwezig zijn .
- De verhoudingsformule geeft aan in welke verhouding de ionen aanwezig zijn.
- Ionbinding wordt sterker naarmate de ionen een grotere lading hebben.
- In vaste fase kunnen zouten geen stroom geleiden, in vloeibare fase wel. Dan bewegen de
ionen langs elkaar heen.
- Zouten zijn stevig, maar bros.
§6 Water
- Hoog kookpunt, maar zeer lage molecuulmassa.
- Reden: door het verschil in elektronegativiteit, de zuurstofatomen trekken harder aan
het gedeelde elektronenpaar dan de waterstofatomen, bevinden de elektronen zich dichter
bij het zuurstofatoom. De waterstofatomen zijn hierdoor een beetje positief geladen en het
zuurstofatoom een beetje negatief.
- Water is hierdoor een dipoolmolecuul.
- Hierdoor ontstaan er tussen watermoleculen elektrostatische aantrekkingskrachten, en er
ontstaat een intermoleculaire binding, een waterstofbrug.
- Tussen watermoleculen, OH-groepen, NH-groepen, dubbelgewonden O-atomen.
- Kristalrooster van water is zo opgebouwd dat de waterstofbruggen optimaal benut kunnen
worden.
- Stoffen die oplosbaar zijn in water, en dus waterstofbruggen kunnen vormen, worden
hydrofiel genoemd.
- Stoffen die niet oplossen in water (geen waterstofbruggen kunnen vormen) waren
hydrofoob genoemd.
§7 Rekenen aan reacties
- Constante van Avogadro (Na)= een omrekenfactor die aangeeft hoeveel units zich in een
gram bevinden.
- De chemische hoeveelheid (n) = het aantal mol dat van een stof aanwezig is.
- Molmassa (M) = de massa van een stof of deeltje uitgedrukt in g/mol
- m = n * M.
- Uit een reactievergelijking kan gehaald worden in welke molverhouding de stoffen met
elkaar reageren.
, HOOFDSTUK 2: BRANDSTOFFEN
1 Verbranding
- De energie die vrijkomt bij een verbrandingsreactie zit opgeslagen in de brandstof
- Chemische energie = deze vorm van energie die vrij kan komen bij een chemische
reactie
- Exotherme reactie = een reactie waarbij chemische energie wordt omgezet in een andere
vorm van energie
- meestal is warmte de andere vorm van energie. Vaak komt ook stralingsenergie, licht, vrij
- Fotosynthese = stralingsenergie van de zon omzetten in chemische energie, door
koolstofdioxide en water te verzinnen tot glucose
- Vindt plaats in de bladgroenkorrels van de plant
- 6 CO2 (g) + 6 H2O (l) ̶> C6H12O6 (s) + 6 O2 (g)
- Endotherme reactie = een reactie waarbij de hoeveelheid chemische energie toeneemt
- De zuurstof die vrijkomt bij de fotosynthese was voor de vroegste organismen aanvankelijk een
zeer giftige stof. Alleen die organismen overleefden die zich aan de veranderende atmosfeer
aantasten en de zuurstof gebruikten om via verbranding energie uit brandstoffen vrij te
makken
- Deze brandstoffen zijn koolwaterstoffen
- Koolwaterstoffen = verbindingen bestaand uit koolstof-, waterstof- en eventueel
zuurstofatomen
- In aanwezigheid van voldoende zuurstof worden ze volledig verbrand
- 2 C2H6 (g) + 7 O2 (g) ̶> 4 CO2 (g) + 6 H2O (l)
- Bij onvoldoende zuurstoftoeter treedt onvolledige verbranding op. Hierbij kan
koolstofmono-oxide, CO (g), en roet, C (s), ontstaan
- Verbrandingswarmte = de hoeveelheid energie die vrijkomt per mol verbrande stof
- Binas tabel 56
- Als er een minteken voor het getal staat wordt er een exotherme reactie mee bedoelt. De
chemische energie neemt met de vermelde waarde af.
- In een energiediagram kan je goed een exotherme of endotherme reactie weergeven
- Je vind een overgangstoestand terug, er moet eerst een hoeveelheid energie
toegevoegd worden voordat de verbrandingsreactie kan verlopen (=activeringsenergie)
- Hoe hoger de activeringsenergie, hoe moeilijker het is om de reactie op gang te brengen
- Ontbrandingstemperatuur = de temperatuur waarbij de verbranding spontaan begint
- Kijk in boek voor voorbeelden energiediagram
- Voor het opwekken van elektriciteit in een energiecentrale is energie in de vorm van warmte
nodig