Kort samengevat
1.1 bladeren (leer afb. 2,5 en 8)
Fotosynthese = water + koolstofdioxide + zonne-energie glucose + zuurstof
fotosynthese vind plaats in de groene delen van een plan de bladgroenkorrels. De opperhuid en het
weefsel met bladgroenkorrels krijgen stevigheid door het vocht in de vacuolen van cellen. Het vocht
van de vacuolen drukt tegen de celwand aan, de celwand kan maar een klein beetje uitrekken. Een
plant verliest water via de huidmondjes. Deze zijn ‘s nachts gesloten met enkele uitzondering ook
overdag. Als ze gesloten zijn vind er geen fotosynthese plaats
1.2 Wortels en stengels (leer afb. 9,10,12 en 16)
Wortels hebben 3 functies: plant vasthouden in de bodem, water en mineralen opnemen en
reservevoedsel opslaan. Het transport vind plaats door vaten. Je hebt 2 soorten:
- bastvaten, deze vervoeren water en suiker van de bladeren naar de andere delen in de plant
- houtvaten, deze vervoeren water en mineralen van de wortels door de stengels naar de bladeren
houtvaten liggen aan de binnenkant en bastvaten aan de buitenkant. De celwand van houtcellen
bestaat uit cellulose en houtstof. Houtcellen en vezels zijn stevig dankzij deze celwanden.
1.3 fotosynthese en verbranding ( leer afb. 24)
de stoffen waaruit organismen (alle levende wezens) bestaan, zijn in twee groepen verdeeld:
- organische stoffen, stoffen waaruit levende en doden organismen zijn opgebouwd of gevormd zoals
koolhydraten, eiwitten en vetten. 0rganische stoffen zijn energierijk
- anorganische stoffen, komen voor in organismen en levenloze natuur zoals mineralen en water.
voorbeelden van stofwisselingsprocessen zijn fotosynthese en verbranding. Verbranding is:
glucose + zuurstof koolstofdioxide + water + energie. Verbranding kan wel ’s nachts gebeuren.
1.4 glucose als grondstof
Bij fotosynthese ontstaat glucose, deze kan worden omgezet in ander organische stoffen zoals:
- Koolhydraten, zoals suikers wordt naar alle delen van de plant vervoerd
- zetmeel, wordt opgeslagen in de bladeren
- cellulose, komt voor in de celwanden en geeft stevigheid aan de plant
- eiwitten, kunnen worden opgeslagen
- vetten, komen vooral voor bij bijv. zonnebloempitten
Al deze omzettingen samen worden assimilatie genoemd hierdoor kan een plant zich onderhouden
en groeien. Ze kunnen worden gebruikt als brandstoffen, bouwstoffen en reservestoffen. Zetmeel is
bijv. een reservestof, je kunt zetmeel aantonen met de indicator jood oplossing
1.5 voortplanting (leer afb. 33, 35, 40 en 41)
je hebt twee soorten voorplanting, de eerste is ongeslachtelijke voortplanting dit is als een deel van
een individu uitgroeit tot een nieuwe. Dit vind plaats d.m.v. mitose (gewone celdeling) elke
nakomeling heeft dus dezelfde genotype als de moederplant. Je hebt verschillende manieren:
- stekken, een deel van de plant wordt afgesneden en ergens anders opnieuw geplant
- knollen, dit is een verdikte stengel/wortel die veel reservevoedsel bevat en een nieuwe plant onstat
- bollen, een bol bestaat uit rokken (verdikte bladeren met veel reservevoedsel) doortussen bevinden
zich knoppen als de bol uitloopt ontstaat er uit een van die knoppen een nieuwe plant.
- enten, een deel van de plant wordt op een deel van de andere plant geplaatst
- uitlopers, liggen boven de grond. Wortelstokken liggen onder de grond
dan heb je ook geslachtelijke voortplanting. Hierbij vind meiose plaats (reductiedeling) nakomelingen
hebben dus niet exact hetzelfde genotype. Als er stuifmeel op de stamper terecht komt vind er
voortplanting plaats. Je hebt eenslachtige en tweeslachtige bloemen.