2.1
Bij het verspreiden van stoffen is maar 1 druppel of korreltje nodig om andere kleine deeltjes te ‘besmetten’.
Het Molecuulmodel is een modelvoorstelling van de kleinste deeltjes van een stof en laat zien hoe de deeltjes
geordend zijn en gedragen. Het molecuulmodel is gebaseerd op de volgende punten: 1. Elke stof bestaat uit
moleculen 2. Elke stof heeft zijn eigen soort moleculen 3. Moleculen zijn altijd in beweging 4. Moleculen
trekken elkaar aan.
A= vloeibaar B= vast C= gas (aggregatietoestand)
Verschijnselen op het molecuulmodel zijn op microniveau en niet met
het blote oog te zien, als het op macro niveau is kunnen we het wel
zien. Bij een faseverandering veranderd de fase door bijvoorbeeld temperatuur. De temperatuur waarbij
moleculen niet meer bewegen heet het absolute nulpunt, dat is -273 graden (0Kelvin) T(K) = T(c) + 273.
2.2
Bij een chemische reactie verdwijnen de beginstoffen en ontstaan er reactieproducten. Als je je afvraagt of het
een chemische reactie of een faseovergang is geweest moet je bedenken of het weer de oude vorm kan
aannemen, zo niet is het een chemische reactie. Met een proces geef je aan wat er met een stof is gebeurd. In
een reactieschema geef je de beginstof aan, de verandering en de reactieproducten met erachter de fase (S) (I)
(G) bijv: Stof A + Stof B = Stof C (+ stof D). Als een stof is opgeslost in water zet je er (aq) achter. Een chemische
reactie waarbij energie vrijkomt is exotherm, een chemische reactie waarbij het energie opneemt is
endotherm (energie effect) . De energie in stoffen noem je chemische energie.
2.3
Een reactie waarbij uit 1 stof, 2 of meer reactieproducten ontstaan is een ontleding. Een ontledingsreactie
onder warmte is thermolyse. Ontleedbare stoffen zijn stoffen die je kunt scheiden, niet-ontleedbare stoffen
kunnen niet gescheiden worden, elementaire stoffen zijn zuivere stoffen die niet gesplitst kunnen worden. Het
reactieschema van een ontleding ziet er altijd zo uit: A = B+C. Ontleding bij invloed van licht noem je fotolyse.
Ontleding bij invloed van energie noem je elektrolyse.
2.5
De totale massa van de beginproducten is gelijk aan de totale massa van reactieproducten, dit noem je de wet
van behoud van massa. Rekenen met een massaverhouding:
1. Schrijf het reactieschema op 2. Maak een tabel en zet de stofnamen in de eerste kolom 3. Kruislings
vermenigvuldigen: (2,5 x 14,0) : 1,5
Als er na een reactie een stof natrium 1,0 g
chloor 1,5 14,0 g
deel van een stof overblijft is natriumchloride 2,5 g
het in overmaat, als er van een
stof niet genoeg is om op de andere stof te reageren is die in ondermaat.
2,1 x 13,,0 x 32,0 (meer waterstof) ga uit van 13 g salmiak
(13,0 x 3,1):1,0 = 40,3
Waterstofchloride 2,1 32,0 g
(13,0 x 2,1):1,0 = 27,3 Ammoniak 1,0 13,0 g
32 – 27,3 = 4,7 salmiak 3,1 G
2.6
Jood is een vaste stof die kleine kristallen vormt, jood kan sublimeren. Jood is paars en slecht oplosbaar in
water en goed oplosbaar in ethanol. Ijzer en zwavel kunnen met elkaar reageren, daaruit ontstaat ijzersulfide.
Koper komt uit kopererts, komt soms malachiet in voor. Bij verhitten ontstaan 3 stoffen, koperoxide, water en
koolstofdioxide.