Persoonlijkheidsleer
Hoofdstuk 1 Psychologie: palet vol theorieën
1.2 Wat is psychologie?
De term ‘psychologie’ is moeilijk te definiëren. Doordat deze wetenschap de mens bestudeerd is er
zowel binnen de wetenschap (intern) als vanuit andere wetenschappen (extern) geen eenduidigheid
over het object (het studieonderwerp van een wetenschap). Ongeveer 130 jaar bestaat de
psychologische wetenschap.
Intern en extern
De intern verschillende theoretische stromingen verschillen in hun keuze van het object. Ze
verschillen onderling bijvoorbeeld doordat de een zich richt op het onbewuste en de andere op gedrag
of op cognities. Daarnaast verschilt vaak ook de methode waarmee de kennis wordt verworven.
Opvallend is dat de psychologie extern niet goed is afgebakend van andere wetenschappen. Zo
worden bijna alle psychologische onderwerpen ook in andere wetenschappen bestudeerd. Gevolg is
dat tussen de psychologie en andere wetenschappen verschillende beschrijvingen en verklaringen te
vinden zijn over eenzelfde onderwerp.
Prevalentie & de cumulatieve maat
Met prevalentie wordt bedoeld de mate waarin een ziekte of stoornis voorkomt en met lifetime
prevalentie wordt aangegeven hoe groot het deel van een groep mensen is dat ooit in hun leven een
bepaalde stoornis heeft gehad dan wel heeft op het moment van het onderzoek. De cumulatieve maat
is het berekende percentage door de oude en nieuwe gevallen bij elkaar op te tellen en dat aantal te
delen door het aantal van de totale onderzoeksgroep.
Onderzoek & theorieën
Uit onderzoek van het National Institute of Mental Health (NIMH, eind jaren zeventig), blijkt dat na
verloop van twee generaties de kans op een depressie ruwweg is vertienvoudigd. Er bestaan
verschillende meningen over de oorzaak van deze grote toename. Een daarvan wijst naar de
kenmerken van de huidige tijd: individualiteit, zelfcontrole en hedonisme (genieten van het leven).
Wanneer iemand hierin mislukt, wordt hem dat zelf toegeschreven. Hierdoor kan een gevoel van
hulpeloosheid toenemen waardoor een depressie kan ontstaan. Een andere studie toonde aan dat
saamhorigheid een beschermende functie kan hebben tegen een depressie. “Psychologie is een
wetenschap waarbij zowel het gedrag van mensen wordt bestudeerd als de gevoelens en gedachten
die mensen hebben bij het ervaren van hun gedrag en de omstandigheden waarin dat plaatsvindt”
(Jakop Rigter, Het palet van de psychologie, Uitgeverij Coutinho, 2008, p.22)
In psychologische theorieën vinden de beschrijving en verklaring van het object vooral plaats op
individueel niveau. Dit onderscheidt deze wetenschap van andere wetenschappen. Een wetenschap
kan worden getypeerd aan de hand van de soorten vragen en problemen en de methoden en
theorieën. Het maatschappelijk draagvlak van een wetenschap beïnvloedt de grenzen en legitimiteit
van een wetenschap. Met een gepsychologiseer de wereld wordt bedoeld dat de psychologie een
sterke weerklank heeft gevonden in de maatschappij.
,1.3 Theorieën
Over elk maatschappelijk verschijnsel heeft de psychologie iets te vertellen. Theorieën zijn
referentiekaders van waaruit psychologen werken. Om verschijnselen te bekijken te verhelderen
bieden theorieën interpretaties. De psychologie kent een grote verscheidenheid aan theorieën. De
mate van invloed van sommige stromingen binnen psychologische theorieën verschilt. De meeste
stromingen hebben al een lange historische traditie opgebouwd waarin zij hun stempel op de
psychologie hebben gedrukt.
Functies
De drie functies die wetenschappelijke theorieën vervullen zijn: een systematiserende of ordenende
functie (het ordenen van de werkelijkheid); een verklarende en voorspellende functie (het verklaren en
voorspellen van gedrag); een heuristische functie (het stimuleren van nieuwe ideeën). De
systematiserende of ordenende functie: geeft in de eerste plaats een systematische weergave van
wat er wordt waargenomen. Dit verloopt via expliciete regels. Zo moeten procedures van verwerving
duidelijke en controleerbaar zijn. Wetenschappelijke bevindingen moeten helder geformuleerd zijn in
verbanden of wetten, die herhaalbaar (repliceerbaar) moeten zijn.Net als iedereen kennen
wetenschappers ook geen objectieve waarneming, maar zijn hun waarneming vooral theoriegeladen:
hun referentiekader beslist wat ze zien, waar ze de nadruk op leggen en wat ze verwaarlozen.
Psychologen kunnen dus hetzelfde gedrag verschillend waarnemen en verklaren. Om te voorkomen
dat een theorie een dogma wordt, is het belangrijk om gebruik te blijven maken van de inzichten uit
andere theorieën. De verklarende en voorspellende functie: verklaart resultaten door aan te geven dat
ze in specifieke omstandigheden bereikt worden. Aan de hand van deze informatie kan toekomstig
gedrag voorspeld worden. De heuristische functie: op grond van het inzicht dat de theorie heeft
opgeleverd kunnen nieuwe voorspellingen worden gedaan.
1.4 Kenmerken van psychologische stromingen
Historische ontwikkeling
In de historische ontwikkeling van de psychologie is een verschil zichtbaar tussen de opvatting in
Europa: de psychologie moet beschikken over een alomvattende theorie van het psychisch
functioneren voordat er begonnen kan worden aan praktische toepassingen; en de opvatting in de
VS: kennis moet dienstbaar zijn aan concrete maatschappelijke doelstellingen. Er ontstonden
meerdere stromingen: groepen wetenschappers met eigen, specifieke vraagstellingen en
onderzoeksmethoden. Hier binnenin ontstond schoolvorming. De scholen bestreden elkaar, vonden
andere bevindingen irrelevant of gevaarlijk en ze sloten zich af door eigen taalgebruik. Daarnaast
richten ze hun eigen verenigingen op, waarvan wetenschappers van een andere school werden
uitgesloten. Tegenwoordig is er nog wel eens sprake van een onderlinge strijd tussen verschillende
opvattingen, maar is er geen sprake meer van extreme verkettering. Psychologische stromingen zijn
een product van de tijd. Ze voorzien vaak in een behoefte van een periode en vertegenwoordigen
waarden en normen die op dat moment van maatschappelijk belang zijn. Eenzelfde mechanisme als
bij het ontstaan van politieke partijen is terug te zien bij het ontstaan van psychologische stromingen:
als de bestaande partijen/stromingen een belangrijk maatschappelijk probleem verwaarlozen,
ontstaan er nieuwe partijen/stromingen die zich hiermee gaan bezighouden. Halverwege de jaren
negentig komt de nadruk te liggen op de effectiviteit van hulpverleningsmethoden. Dit betekent dat er
minder nadruk komt te liggen op de theoretische uitgangspunten en meer op het praktische nut. Met
evidence based wordt bedoeld dat een hulpverleningsmethode bewezen effectief is.
,Mensbeelden bij theoretische stromingen
De twee aspecten van een mensbeeld zijn: een beschrijving van de kenmerkende eigenschappen en
een verwijzing hoe mensen behoren te zijn. Dit laatste aspect wordt ook wel een doelbeeld genoemd.
Kenmerkende eigenschappen gaat vaak of over het verschil tussen mensen en dieren of over het
verschil tussen kinderen en volwassenen. Historische, culturele en religieuze invloeden beïnvloeden
mensbeelden. Met een fijnmazige cultuur worden culturen bedoeld waarbij er minder ruimte is voor
het individu en meer ruimte voor groepsbelangen. Opvattingen over gezondheid en ziekte worden ook
beïnvloedt door mensbeelden. Een voorbeeld: in het dominante mensbeeld van het Westen staan de
hersenen centraal. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de richtlijnen bij donortransplantaties: de donor moet
‘hersendood’ zijn. In Japan is dat een ander verhaal: daar wordt het hart gezien als de essentie van
de mens en is iemand pas dood als zijn hart niet meer klopt. Een gevolg hiervan is dat er nauwelijks
donortransplantaties worden uitgevoerd in Japan omdat een potentiële donor die hersendood is maar
waarbij het hart nog klopt, niet wordt geaccepteerd als een potentiële donor.
1.5 Mensbeelden in de psychologie
De menselijke werkelijkheid is op te delen in verschillende niveaus: biologisch niveau (lichaam en
erfelijkheid), psychisch niveau (gedrag en cognities) en sociaal niveau (de materiële en sociale
omgeving waarin mensen functioneren). De drie niveaus van menselijk gedrag zijn: mechanistische
niveau, organistisch niveau en persoonlijk niveau. Het persoonlijke niveau is het hoogste en meest
complexe niveau en omvat ook de twee andere niveaus. Andersom is dit niet zo: het mechanistische
en organistische niveau omvatten niet het persoonlijke. Niet in elke stroming is de moderne opvatting
(dat alle niveaus in menselijk gedrag aanwezig zijn) terug te vinden.
Het mechanische mensbeeld
In het mechanistische mensbeeld wordt de mens als een mechanisme gezien, samengesteld uit
afzonderlijke onderdelen. Net als mechanieken worden mensen, in deze visie, voortbewogen door
externe krachten. Door deze krachten te beschrijven ontstaat inzicht in de oorzaken van menselijk
gedrag. Delen van mensen en mensen kunnen zelfstandig bestudeerd worden, los van de sociale of
materiële omgeving waarbinnen ze functioneren. Het behaviorisme is een voorbeeld uit de
psychologie dat in deze traditie past. Het mechanistische mensbeeld heeft vier gevolgen: geen
principieel onderscheid tussen mensen en dieren; een lineair causaal verklaringsmodel; als alle
onderdelen bekend zijn, is het geheel bekend; delen van mensen en mensen kunnen zelfstandig
bestudeerd worden, los van de sociale of materiële omgeving waarbinnen ze functioneren.
Het organische mensbeeld
In het organistische mensbeeld wordt de mens als een groeiend organisme gezien, bestaande als
één geheel. In tegenstelling tot het mechanistische mensbeeld vindt hier dus geen opdeling plaats. Er
wordt ook gesproken over ‘organismen’ en niet zozeer over ‘mensen’. De onderdelen van een
organisme beïnvloeden elkaar en zijn niet los van elkaar te zien, ze hebben kortom een interne
dynamiek. Doordat een organisme groeit, verandert het kwalitatief (verkrijgt nieuwe vermogens).
Daarnaast veronderstelt deze visie ook een externe dynamiek: een organisme staat in wisselwerking
met zijn omgeving. Daarom is het zinvol om bij het bestuderen van gedrag rekening te houden met de
sociale en materiële omgeving. Bij een aantal stromingen binnen de psychologie zijn organistische
opvattingen terug te vinden. Het sterkt bij de theorie over het gezinsinteractie systeem en de
omgevingspsychologie. Daarnaast ook in onderdelen uit de cognitieve en biologische psychologie.
Het organistische mensbeeld heeft vier gevolgen: er worden vergelijkingen gemaakt tussen mensen
en dieren; een circulair causaal verklaringsmodel; het geheel (van de mens) is meer dan de som der
delen; bij het bestuderen van gedrag moet rekening gehouden worden met de sociale en materiële
omgeving.
, Het personalistische mensbeeld
In het personalistische mensbeeld ligt de nadruk op het unieke karakter van mensen binnen de
levende natuur. Ze hebben niet alleen een biologisch maar ook een cultureel leven dat ze niet alleen
beïnvloedt maar dat ze ook zelf scheppen. Door zelf zijn wereld te scheppen verleent de mens zin of
betekenis aan de wereld. In tegenstelling tot de twee andere mensbeelden benadrukt het
personalistische mensbeeld het verschil tussen mensen en dieren. Doordat mensen zichzelf ook
kunnen voorstellen in de toekomst, het verleden of in het hiernamaals, staat het doelgericht handelen
bij mensen centraal. In sommige vormen van de psychoanalyse en vooral ook in het humanistische
denken is het personalistische mensbeeld terug te vinden. Het personalistische mensbeeld heeft drie
gevolgen: de mens moet als mens bestudeerd worden; de mens moet als één geheel bestudeerd
worden; de mens handelt doelgericht, hun gedrag heeft ‘zin’ en die zingeving moet bestudeerd
worden.
Methoden in de psychologie
Er bestaan grofweg twee benaderingen in de (wetenschappelijke) kennisverwerving: in de eerste,
harde, benadering (die vooral overeenkomt met het mechanistische en organistische mensbeeld)
worden objectiviteit en controleerbaarheid van de kennisverwerving centraal gesteld. In de tweede,
zachte, benadering: de ‘verstehende’ (begrijpende) methode. In deze methode zijn de belangrijkste
begrippen: subjectiviteit, complexiteit en begrijpen (verstehende). Met hermeneutisch wordt bedoeld
dat een methode uitgaat van een theoriegeladen waarneming in de hulpverlening.
Indelingen van theoretische stromingen
Het ene mensbeeld of stroming is niet beter dan de andere, ze hebben elk hun sterke en zwakke
kanten. Centraal moet staan of ze allemaal te gebruiken en toepasbaar zijn. Voor dit standpunt zijn
twee argumenten:
1. Elke stroming is per definitie eenzijdig want elke stroming levert een eigen ‘bril’ waarmee men de
werkelijkheid waarneemt en interpreteert. Het is een zoektocht om te weten hoe begrippen en
verklaringen uit een specifieke stroming toepasbaar zijn op een hulpverleningssituatie. (pragmatisch
argument)
2. Dit argument komt voort uit hersenonderzoek. De menselijke hersenen bestaan bij wijze van
spreken uit drie lagen: de eerste laag is de oudste laag (het reptielenbrein) en omvat onder meer de
hersenstam. Vooral de automatismen van ons gedrag worden hier geregeld: instincten, reflexen,
slapen, ademhalen enzovoort. De tweede laag (het zoogdierenbrein), bestaat vooral uit het limbische
systeem. Hier worden onder meer de emoties geregeld. De derde laag (het mensenbrein), is de
neocortex (de nieuwe hersenschors). Hier worden typisch menselijke mogelijkheden geregeld zoals
taal, denken, persoonlijkheid en levensbeschouwingen.
De drie lagen lopen, net als bij mensbeelden, op in complexiteit en de derde laag is functieafhankelijk
van de lagen eronder.
De algemene systeemtheorie (AST)
AST staat voor de algemene systeemtheorie en is een metatheorie dat een overkoepelend kader
biedt waarbinnen plaats wordt geboden aan zowel de wetenschappen als de uiteenlopende inzichten
uit al deze wetenschappen. Een metatheorie is een theorie over theorieën. De vijf belangrijkste
uitgangspunten van de AST zijn: hiërarchische niveaus; een hiërarchisch niveau wordt gezien als een
open systeem dat zichzelf in stand houdt door het interne en externe evenwicht te handhaven; hoe
hoger het niveau, hoe complexer het systeem; een niveau is niet te herleiden tot een niveau dat hoger
in de hiërarchie staat; de mens wordt gezien als zowel een biologisch organisme als een symbolisch
wezen. Kenmerkende verschillen tussen een ‘open systeem’ en een ‘ding’ zijn: ding-denken is
statisch, afgegrensd tegen de omgeving, per definitie niet het andere, een zelfstandig naamwoord,
substantieel en relaties zijn secundair. Terwijl een open systeem dynamisch is, openstaat voor de
omgeving, zichzelf is via het andere, een werkwoord, functioneel en relaties zijn primair.