Tijdvak 1 – Jagers en boeren
KA 1: de levenswijze van jager-verzamelaars (2,5 miljoen jaar geleden
tot 10.000 vC)
We weten weinig -> weinig bronnen. Bronnen die er zijn:
- ongeschreven: het schrift bestond nog niet
- primair: bronnen komen uit de tijd zelf en komen “uit de eerste hand” -> ooggetuigen.
Middel van bestaan: Jagen en verzamelen. Als alles op was moesten ze verder trekken. Zo
bepaalde dit middel van bestaan het samenlevingstype (maatschappij): bevolking die een
sociaal geheel vormt.
Verschillende invalshoeken om een samenleving te bestuderen:
- politiek: hoe wordt de samenleving bestuurd?
- economie: hoe komen mensen aan hun eten en wat zijn dus de middelen van bestaan?
- sociaal: hoe liggen ze verhoudingen in de bevolking? (oud/jong, man/vrouw)
- cultuur: wat denken en voelen de mensen en hoe uiten zij dit? (religie, wetenschap,
schilderkunst)
Bij de jagers verzamelaars zag dat er zo uit:
- politiek: kleine nomadische groepen, dus geen georganiseerd bestuur. Vast wel een
groepsleider
- economie: jagen en verzamelen
- sociaal: weinig sociale verschillen, maar wel strikte rolverdeling tussen man en vrouw.
- cultuur: magische vruchtbaarheidsrituelen en grafgiften
KA 2: het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
+/- 11.000 vC: begin Neolithische revolutie in de vruchtbare halve maan. (Egyptes, Israël,
Syrië, Irak, Iran)
Vruchtbare grond door rivieren en voedsel in overvloed door klimaat -> niet meer hoeven
rondtrekken.
Ze begonnen langzaam met akkerbouw en veeteelt. Maar natuurlijk niet in een keer:
Jager verzamelaars
12.000 vC 9.000 vC 4.000
vC
Landbouw
Landbouwsamenleving/agrarische samenleving:
- politiek: dorpen werden waarschijnlijk bestuurd door dorpsoudsten en priesters
- economie: landbouw (akkerbouw en veeteelt)
- sociaal: Sedentaire revolutie: vaste woonplaats. Toename van bezittingen -> toename
sociale verschillen
Rolverdeling man/vrouw bleef strikt, maar werd wel iets minder.
- cultuur: magische rituelen voor de oogst. Ook veel uitvindingen:; gereedschap, schrift,
kalender.
Landbouw verspreidde zich ongeveer tegelijk over de wereld, onafhankelijk van elkaar.
KA 3: het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Akkerbouw, veeteelt en nieuwe uitvindingen -> meer voedsel met behulp van
irrigatielandbouw -> dorpen groeien -> mensen kunnen zich specialiseren -> ontstaan
ambachten (maken van producten met de hand)
-> ontstaan handel. Door de handel en groeiende dorpen ontstonden de eerste steden.
Jager verzamelaars
12.000 vC 9.000 vC 4.000
vC Landbouw
Ambacht
Handel
,Eerste stedelijke gemeenschappen in Mesopotamië:
- politiek: steden werden bestuurd door koning en priesters. Maar steden groeiden uit tot
kleine stadstaten
- economie: landbouw (akkerbouw & veeteelt), ambachten en handel
- sociaal: grote groepen (gem. 10.000) en sociale verschillen: hiërarchische opbouw in sociale
klassen.
- cultuur: polytheïstische godsdienst (meerdere goden vereerd), magische rituelen, veel
uitvindingen
Eerste stedelijke gemeenschappen in Egypte
- politiek: steden werden bestuurd door koning en priesters. Egypte werd een natiestaat
(farao = leider)
- economie: landbouw (akkerbouw & veeteelt), ambachten en handel
- sociaal: grote groepen (gem. 10.000) en sociale verschillen: hiërarchische opbouw in sociale
klassen.
- cultuur: polytheïstische godsdienst (meerdere goden vereerd), magische rituelen in
tempels, uitvindingen
Tijdvak 2 – Grieken en Romeinen
KA 4: de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over
burgerschap en politiek in de Griekse stadsstaat
Vanaf ongeveer 850 vC: opkomst Griekse stadstaten
Staat = gebied met vaste grenzen en eigen bestuur
Stadstaat (polis): - “stad” met omringend platteland
- klein in oppervlakte en inwonersaantal
- autarkisch (zelfvoorzienend)
- autonoom (eigen bestuur en regels)
Verschillende staatsvormen van die stadstaten:
- monarchie: macht ligt legitiem bij één persoon via troonopvolgers in de familie
- tirannie: macht ligt NIET legitiem bij één persoon: dus niet op een wettige manier de macht
verkregen
- aristocratie: regering van adel (kleine groep mensen)
- oligarchie: regering niet persé van adel (kleine groep mensen)
- democratie: regering door de bevolking met burgerrecht (veel grotere groep). Je moet dan
wél burger zijn om te mogen stemmen, dat waren (in de eerste democratie Athene) alleen
mannen geboren in Athene.
Filosofen = proberen de wereld te verklaren op een rationele manier -> eigen verstand en
niet goden -> begin van wetenschap: opdoen van kennis op basis van experimenten,
waarneming en eigen verstand -> er ontstond een Griekse beschaving en die verspreidde zich
rond de middellandse zee.
338 vC: Griekenland werd bezet door Filippos (Macedonië) en later zijn zoon Alexander de
Grote
Hellenisme = verspreiding van de Griekse cultuur naar het oosten door Alexander de Grote.
KA 5: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
Grieks-Romeinse cultuur = de klassieke cultuur -> voortreffelijk voorbeeld. Iets dat blijvende
waarde heeft. Bij de Grieken zorgden hun beeldhouwkunst en architectuur daarvoor: wordt
nu nog steeds gebruikt
Griekse beeldhouwkunst: driedimensionaal, anatomisch correct, naakt, geperfectioneerd
Griekse architectuur: zuilen met simpele versiering (Dorische stijl), meer versiering (Ionische
stijl) en veel versiering (Korintisch stijl)
, - Hoogtepunt hiervan rond 5e eeuw vC -> voorbeeld voor latere generaties
- Romeinen haalden na de verovering Griekse architecten en beeldhouwers naar Italië, maar
ook eigen stijl.
Romeinse beeldhouwkunst: driedimensionaal, anatomisch correct, gekleed, niet knap maar
realistisch
Romeinse architectuur: mengeling van Griekse stijlen, beton, bogen & koepels -> grotere
bouwwerken
KA 6: de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-
Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde
Bestuur Romeinse rijk:
Koningstijd (753 vC – 509 vC): niet veel over bekend, maar iig een monarchie.
Republiek (509 vC – 27 vC): koning zou macht hebben misbruikt -> macht werd verdeeld.
Telkens een jaar
- belangrijkste functie: consul (2x) opperbevelhebber van het leger
- senaat heeft de hoogste macht: bestaat uit adel maar ook gewone mensen -> oligarchie
- 49 – 27 vC: burgeroorlogen tussen de legers van de consuls (caesar vs. pompey) -> caesar
wint -> speelt dictator -> wordt vermoord -> nieuwe burgeroorlog -> Augustus (neefje caesar)
grijpt de macht ->
Keizerrijk (27 vC – 476 nC):
- Keizer Augustus aan de macht
- senaat en consuls bleven bestaan, maar hadden weinig macht
- monarchie
Stadstaat Rome groeit uit tot Imperium Romanum (groot rijk onder de macht van een keizer
of één volk)
Redenen voor de groei:
- sterk en gedisciplineerd (beroeps)leger
- goed verdedigbare grenzen (bergen, woestijnen, rivieren)
- goede infrastructuur -> leger snel ter plekke, handelaren konden veilig reizen
- goed bestuur: in het hele rijk dezelfde regels
Veroverde vorsten werkten mee, want kregen Romeins burgerschap (kan niet zomaar
worden veroordeeld en kan belangrijke functies krijgen)
-> Romanisering = het overnemen van (delen van) de Romeinse cultuur door andere volken.
Mensen wilden er bij horen.
2e eeuw vC: Romeinen nemen Griekenland in. Veel bewondering voor GR -> kopieerden veel -
> Grieks-Romeinse cultuur -> werd verspreid door de veroveringen van de Romeinen.
KA 7: De ontwikkeling van het jodendom en het christendom al de
eerste monotheïstische godsdiensten.
Monotheïstisch = één god
Joden en Christenen nemen een aparte plaats in want de wereld was zo Polytheïstisch.
Jodendom (1750 vC):
- God = Jahweh
- Profeet (verkondigd boodschap van god) = Mozes
- Heilig boek = Tenach
- Regels = Torah & tien geboden
Christendom (30 nC): Jezus was zelf een Jood
- God = God
- Profeet = Jezus, maar kennen Mozes ook.
- Heilig boek = Bijbel -> voor groot deel gebaseerd op de Tenach, vooral oude testament
- Regels = tien geboden
Christendom in het Imperium Romanum: