Werkcollege 2 – Bijzondere bedingen
Uitwerking casusvragen
Casus 2
Het schriftelijkheidsvereiste komt op verschillende plekken in de wet voor. Dit vereiste geldt voor het overeenkomen van een concurrentiebeding, een
proeftijdbeding, een eenzijdig wijzigingsbeding en het boetebeding. Het schriftelijkheidsvereiste wordt niet altijd op eenzelfde manier uitgelegd (vergelijk
VNU/Wegener en Philips/Oostendorp).
a. Hoe is het verschil in uitleg te verklaren?
De schriftelijkheidseis wordt niet voor elk beding op dezelfde wijze uitgelegd. Bij het concurrentiebeding dient het schriftelijkheidsvereiste een ander doel
dan bij het eenzijdig wijzigingsbeding.
Artikel 7:613 BW stelt als eis dat het eenzijdig wijzigingsbeding schriftelijk wordt overeengekomen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het, uit een oogpunt
van rechtszekerheid en kenbaarheid, wenselijk werd geacht aan het beding de formele eis te stellen dat het schriftelijk wordt vastgelegd in de arbeids-
overeenkomst zelf. De Hoge Raad past de eis niet zo strikt toe. In een aan hem voorgelegd geval was het beding opgenomen in een, in de individuele
arbeidsovereenkomst geïncorporeerde, collectieve arbeidsvoorwaardenregeling. De Hoge Raad oordeelde dat aan de schriftelijkheidseis van artikel 7:613
BW was voldaan. Met de incorporatie van de regeling in de arbeidsovereenkomst was voldoende tegemoetgekomen aan de eisen van rechtszekerheid en
kenbaarheid, nu over de inhoud en reikwijdte van het beding geen redelijke twijfel kon bestaan. 1
Artikel 7:652 lid 2 BW bepaalt voor het proeftijdbeding dat dit beding schriftelijk moet worden overeengekomen bij het aangaan van de
arbeidsovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat aan deze eis wordt voldaan indien een proeftijdbeding bij cao is overeengekomen. 2
Het beding hoeft niet met de werknemer persoonlijk te worden aangegaan.
Voor de geldigheid van een concurrentiebeding vereist artikel 7:653 BW dat het beding schriftelijk wordt overeengekomen met een meerderjarige
werknemer. Een dergelijk beding is niet geldig als het slechts in een cao is opgenomen. Een concurrentiebeding is volgens de wetgever een beding met een
zo’n persoonlijk karakter dat zo’n inbreuk op de vrijheid van de werknemer na het einde van de arbeidsovereenkomst maakt dat het met de werknemer
persoonlijk behoort te worden afgesloten. Het concurrentiebeding moet tussen werkgever en werknemer worden overeengekomen en in de individuele
arbeidsovereenkomst zijn opgenomen.3 De enkele verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar een reglement, cao, personeelsgids of een niet als bijlage bij
1
HR 18 maart 2011, JAR 2011/108 (VNU/Wegener), m.nt. W.A. Zondag
2
Kamerstukken II 1993-1994, 26 257, nr. 7, p. 16, onder d.
, de arbeidsovereenkomst bijgevoegd document, is niet voldoende. 4 Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat in het vereiste van geschrift een bijzondere
waarborg is gelegen dat de werknemer de consequenties van dit voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen. Volgens de Hoge Raad is
doorslaggevend of de werknemer zich door ondertekening akkoord heeft verklaard met het beding, omdat door ondertekening tot uitdrukking wordt
gebracht dat de werknemer kennis heeft genomen van het beding zoals dat in schriftelijke vorm aan hem ter hand is gesteld en dat hij daarmee instemt. 5
Bij het concurrentiebeding is sprake van een inbreuk op een aan de werknemer toekomend grondrecht op vrije keuze van arbeid. Van een beperking van
een grondrecht is bij de andere bedingen geen sprake, hetgeen een lichtere toets rechtvaardigt.
b. Welke gevolgen heeft uw antwoord op vraag a voor de uitleg van het schriftelijkheidsvereiste in het licht van het proeftijdbeding?
Voor het proeftijdbeding geldt een minder zware eis dan voor het concurrentiebeding. 6 Onder schriftelijk overeenkomen valt ook de opname van een
proeftijdbeding in een cao, voor zover partijen aan die cao zijn gebonden. Hetzelfde geldt voor de verwijzing in een schriftelijke overeenkomst naar op
papier of op een cd-rom vastgelegde arbeidsvoorwaarden. 7
Functie Toelichting Uitwerking
3
Kamerstukken II 1993-1994, 23 439, nr. 3, p. 35.
4
W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer 2018 (26e druk), bewerkt door W.H.A.C.M. Bouwens en R.A.A. Duk, pagina 246
5
HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0384, NJ 2008, 503
6
Vgl. HR 28 maart 2008, JAR 2008/113 (Philips/Van Oostendorp).
7
W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer 2018 (26e druk), bewerkt door W.H.A.C.M. Bouwens en R.A.A. Duk, pagina 466