Nederlands toets: Literatuur
(H8,H9)
, H8:
Historische context
Mesopotamië
Ongeveer 3400 v.Chr. werd in Mesopotamië voor het eerst het schrift gebruikt. Ze hadden
daar een tempeleconomie die een administratie vereiste, zo ontstond het spijkerschrift
(orale cultuur vastgelegd op kleitabletten). Een epos is een lang, verhalend gedicht over
helden en goden (koning Gilgamesj).
Griekenland
Daarna bloeide Griekenland (600 v. Chr.), waar filosofen streefden naar inzicht, kennis en
waarheid en stond los van de mythologie (Homerus, de Ilias, de Odyssee). Er ontstond ook
een stadstaat; de polis. De tragedie was bij de Grieken populair; het begon met een expositio
(beschrijving wat er is gebeurd), dan de intrige, dan de peripeteia (beslissende wending) en
eindigt met verzoening of een catastrofe. De uitwerking op het publiek, de katharsis, was
vooral belangrijk.
Romeinse Rijk
Daarna nam het Romeinse Rijk de positie van Griekenland over. De Romeinse Republiek
eindigde en de eerste keizer Augustus (27 v.Chr.) bracht orde en het behouden van zijn
machtspositie door kunst en literatuur als propagandamiddel (Vergilius, Aeneis – Horatius,
Ars poetica – Ovidius, Metamorphosen). In deze tijd ontstond ook het christendom met als
heilig boek de Bijbel, bestaand uit het Oude Testament (verhalen, leefregels en psalmen), en
het Nieuwe Testament dat bestaat uit teksten van de vier evangelisten over het leven en de
opstanding van Jezus Christus.
Vroege Middeleeuwen
Van ca. 400-650 is er een overgang van de Romeinse oudheid naar de middeleeuwen. Latijn
bleef alleen nog als taal bij de geleerden en de kerk. Door kerstening werd overal in West-
Europa het christendom verkondigd. Er was destijds slechts één erkende christelijke kerk; de
rooms-katholieke kerk. Karel de Grote werd tot keizer gekroond (800). De profeet
Mohammed was de verkondiger van een nieuwe godsdienst; de islam. West-Europa
reageerde hierop met kruistochten (1096-1291).
De Nederlanden (Lage Landen) bestonden uit gewesten, en ieder gewest had zijn eigen
variant van het Middelnederlands als taal. Gewest Holland werd bestuurd door een graaf, en
die graven veroveren gebieden en zo ontstaan steden. Belangrijke handelscentra sluiten zich
aan bij de Hanze, een samenwerkingsverband van kooplieden in steden.
De standentheorie van Adalbero typeerde groepen naar functie in de maatschappij; bidden
(geestelijken), strijden (adel en ridders) en werken (boeren).
Bij de geestelijken was er reguliere geestelijkheid, de geestelijkheid die in kloosters volgens
kloosterregels regels leefde (monniken en nonnen), en seculiere geestelijkheid, de
wereldlijke geestelijkheid die in steden aan hoven de zielzorg voor de gelovigen verrichtte.
De kern van het leger zijn de ridders. Feodaliteit was een dienstrelatie tussen vrije mannen
en hun adellijke heer. Als beloning voor hun dienst kregen ze wapenuitrusting en inkomsten