HR 31 oktober 1997 Portacabin
Op het aan Buys toebehorende perceel grond was een portacabin van tien bij vijftien meter
geplaatst naast een gebouw dat zich ook op het perceel grond bevond. De portacabin was
door middel van leidingen aangesloten op het gas-, water- en elektriciteitsnet, de riolering
en het telefoonnet en werd in 1990 als bedrijfsgebouw (kantoorruimte) in gebruik genomen.
Op 3 december 1990 versterkt de Rabobank kredieten aan Buys waarbij een recht van
hypotheek op het bedrijfsterrein en een bij notariële akte gevestigd pandrecht als
onderpand dient. Nadat tussen Buys en Rabobank problemen ontstaan, heeft Rabobank
gebruik gemaakt van de verleende bevoegdheid krachtens art. 3:268 BW om het goed te
doen verkopen.
Op 1 april 1997 heeft de Ontvanger ten laste van een door Buys opgerichte vennootschap
executoriaal beslag laten leggen op de roerende zaken die zich in het pand van Buys
bevonden. Door de deurwaarder is toen mede beslag gelegd op de portacabin als ware het
een roerende zaak. Vervolgens heeft Buys voor de datum van de openbare verkoop, met
toestemming van de Ontvanger, de portacabin aan een derde verkocht. Rabobank komt
hierachter en vordert in het geding dat voor recht zal worden verklaard dat de portacabin
onder haar recht van hypotheek op het bedoelde perceel valt. De Ontvanger stelt zich op het
standpunt dat de portacabin roerend is nu het niet in de zin van art. 3:3 BW duurzaam met
de grond verenigd was.
Het Hof heeft bepaald dat de portacabin naar aard en inrichting bestemd was om als
bedrijfsgebouw te worden gebruikt en om duurzaam ter plaatse te blijven, terwijl deze
bedoeling van Buys naar buiten kenbaar was. De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat het Hof
de vermelde maatstaven geenszins miskent. Daarnaast heeft het zijn bevestigende
beantwoording van de vraag of de portacabin onroerend was niet begrijpelijk en voldoende
gemotiveerd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en stelt dat de portacabin als onroerend
aangemerkt moet worden.
Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn, doordat het naar aard en inrichting
bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Hierbij is het niet van belang of het technisch
gezien mogelijk is om het gebouw te verplaatsen. Of een gebouw bestemd is om duurzaam
ter plaatse te blijven, hangt onder meer af van de bedoeling van de bouwer. Het met de
grond verenigd zijn kan dus een fysieke verbinding zijn, maar ook voortvloeien uit de
bestemming. Hierbij is van belang wat er voor derden kenbaar is. De Hoge Raad oordeelt
verder nog dat de verkeersopvattingen geen zelfstandige maatstaf zijn voor de vraag of een
zaak roerend of onroerend is. De verkeersopvattingen zijn echter wel een zelfstandig
criterium voor bepaling van de vraag of een zaak bestanddeel is van een andere zaak (zie art.
3:4 BW). Dit kan wel meegenomen worden in de beslissing indien er discussie bestaat of een
zaak duurzaam of verenigd is.
, HR 2 april 1937 Watertoren II
Aanleiding voor de rechtsgang was een uit de hand gelopen burenruzie tussen de eigenaren
van twee landgoederen, ir. Van Stolk en jhr. mr. Van der Goes, in de omgeving van het
Gelderse Berg en Dal. Oorspronkelijk ging de ruzie over het gebruik van een gezamenlijke
toegangsweg. Van Stolk besloot hierom het uitzicht van de ander te verpesten door een
aantal hoge palen op zijn erf te zetten met daartussen een lap. Na een kort geding dienden
deze palen weer verwijderd te worden.
Hierna besloot dezelfde persoon om een Amerikaanse watertoren met grote schoepen te
laten plaatsen, zogenaamd om grondwater op te pompen. De watertoren was echter niet op
een waterleiding of put aangesloten. Op 8 februari 1934 bepaalde de rechtbank van Arnhem
dat de toren verwijderd diende te worden. Nu werd de toren alsnog aangesloten op de
waterleiding om zo Van Stolks moestuin te bewateren. Na weer een rechtszaak bepaalde de
rechtbank op 12 juli dat de toren nu wel mocht blijven staan, omdat deze nu een functie
had.
De zaak werd voorgelegd aan het gerechtshof. Deze bepaalde dat de toren toch verwijderd
diende te worden. Deze was immers alleen neergezet om de buurman te hinderen. Hierna
werd de zaak voorgelegd aan de Hoge Raad die bepaalde dat de toren weer wel mocht
blijven staan. Dit arrest werd bekend onder de naam Berg en Dalse watertoren I (HR 13-03-
1936, NJ 1936, 415). De zaak werd terugverwezen naar het hof die vervolgens oordeelde dat
de toren toch verwijderd diende te worden aangezien het zeer aannemelijk was dat deze
slechts was geplaatst om het uitzicht van de klager te verpesten. De Hoge Raad heeft dit
oordeel bevestigd in het arrest Berg en Dalse watertoren II (HR 02-04-1937, NJ 1937, 639)
HR 17 april 1970 Grensoverschrijdende garage
In dit arrest gaat het om de bouw van een garage door Kuipers, waarbij deels de
perceelgrens wordt overschreden. Buurvrouw De Jongh is hier niet blij mee en stelt een
vordering tot amotie in. Hiermee vordert zij om dat gedeelte van de garage, welk op haar
perceel was gebouwd, van dat perceel te verwijderen, althans deze strook grond te
ontruimen en ter vrije beschikking te stellen. Kuipers beroept zich erop dat hij te goeder
trouw was geweest. Kuipers beroept zich er onder meer op dat hij te goeder trouw was
geweest en had mogen afgaan op de uiterlijke schijn. De grens tussen beide percelen
bestond destijds uit een heg. Deze heg is geplant als afscheiding tussen de erven. Kuipers
wist daardoor niet beter dan dat deze heg de grens tussen beide percelen vormde en heeft
de garage laten bouwen op de grond, die volgens bovengenoemde uiterlijke afscheiding tot
zijn perceel behoorde. Bij aanvang van de bouw van de garage was al twijfel gerezen of de
heg wel de juiste grens tussen beide percelen aanwees, maar partijen hadden verondersteld
dat eventuele overschrijding onbelangrijk zou zijn en ten hoogste enkele centimeters zou
bedragen en dat het dan met een geldelijke vergoeding kon worden vereffend. Pas een jaar
later schakelt De Jongh een landmeetkundige in, toen bleek dat de garage zich verder op de
grond van De Jongh bevond dan partijen aanvankelijk hadden verondersteld.
De rechtsvraag in dit arrest luidt: ‘Is er sprake van misbruik van recht (artikel 3:13 van het
Burgerlijk Wetboek) bij uitoefening van het recht van amotie?’
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper annevlist. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €9,99. Je zit daarna nergens aan vast.