Geschiedenis samenvatting hoofdstuk 1,2 en 3
Hoofdstuk 1 – de tijd van jagers en boeren
hoofdstuk 1.1 – het leven van jager-verzamelaars
Uit de langste tijd uit de geschiedenis van de mensheid bestaan geen schriftelijke bronnen. Deze periode wordt de
prehistorie (voorgeschiedenis) genoemd. Ook wel de tijd van jagers en boeren. Dit tijdvak eindigde rond 3000 v.c.
met de uitvinding van het schrift. Archeologie: wetenschap die het verleden bestudeert aan de hand van
ongeschreven bronnen (botresten, potscherven, voetafdrukken, versteende voedselresten). Veel bekend over de
cultuur (denken en doen van een groep mensen) van de prehistorische mensen. Samenleving van jager-
verzamelaars (maatschappij van nomaden die leven van wat ze vinden en vangen in de natuur) (tot 9000 v.c.):
maatschappij van nomaden die leven van wat ze vinden en vangen in de natuur. De mensen aten vlees en
plantaardig voedsel. Later ontstond er vuur en aten de mensen geen rauw vlees meer zo ontstond de moderne
mens (homo sapiens, denkende mens, de mensensoort waartoe alle tegenwoordige mensen behoren) verspreiding
ging via Azië, Europa, Australië, Amerika. Neanderthaler, die tot 30 000 v.c. in Europa en Azië leefde, stierf uit.
Kenmerken van de samenleving van jager-verzamelaars.
- Mannen: meer spierkracht, jacht, verdediging tegen wilde dieren, strijd tegen andere mensen.
- Vrouwen: voor de kinderen zorgen en verzamelen.
- Ze hadden kleine groepen van enkele tientallen mensen.
- Ze waren nomaden (iemand die rondtrekt zonder vast woonplaats) dus ze hadden geen vaste woonplaats en
zwierven rond voor voedsel. Ze sliepen in tenten en hutten.
- Ze hadden weinig bezit want ze moesten alles dragen. Ze hadden wel kleding.
- Ze hadden grove werktuigen zoals bijlen, vissenvangers en pijl en boog.
De gedachtes van de mensen uitten ze in kunst (creatieve uiting) zoals beeldjes en wandschilderingen. Ze denken in
symbolen (iets met een bepaalde betekenis).
Hoofdstuk 1.2 – de opkomst van de landbouw
De landbouw ontstond in het Midden-Oosten door de vruchtbare halvemaan. Het begon met vijgen, gerst en tarwe
en rond 8000 v.c. ontstond de veeteelt en hielden ze schapen varkens en runderen. De jaren daarna werd het steeds
gevarieerder en gingen ze rond 4000 v.c voor het eerst paarden houden. Het ontstaan hiervan was een ingrijpende
verandering (revolutie), de landbouwrevolutie (agrarische revolutie, ontstaan van de landbouw), de hele manier van
samenleven veranderde. De migranten (landverhuizer) uit het Midden-Oosten verspreiden de landbouw naar Azië,
Afrika en Europa. Rond 7000 v.c ook in China, Amerika. Belangrijkste oorzaak van het ontstaan van de landbouw was
de verandering in het klimaat. Na de ijstijd kregen ze in het Midden-Oosten zachte natte winters en warme droge
zomers. De granen en vruchten groeide goed in dit milieu. Wilde planten werden gedomesticeerd (planten en
dieren in dienst van mensen aanpassen). Er werd veel gejaagd op dieren en ze werden getemd en gefokt. Het vee
leverde meer op dan op de dieren jagen (melk, wol, leer, mest) de ossen trokken de ploegen. Door plant- en
dierverdeling en technische vooruitgang (ploeg), namen de opbrengsten toe en hield de bevolkingsgroei aan. Er
ontstond een nieuwe soort van samenleven namelijk de landbouwsamenleving (agrarische samenleving,
maatschappij waarin mensen in dorpen leven van landbouw). Boeren gaven het nomadische bestaan op en kregen
een sedentaire levenswijze (ze gingen permanent op een vaste woonplaats wonen, in huizen). Ze konden in grotere
groepen in dorpen (autarkisch: zelfvoorzienend, wanneer een groep mensen voor zichzelf zorgt) bij elkaar wonen.
Grond werd hun belangrijkste bezit maar nu bezaten ze ook over huizen, werktuigen, potten, kruiken, kleding en
producten van nijverheid (producten die ze zelf maakten). Sommige mensen hadden meer bezit dan anderen,
daardoor hadden ze meer aanzien (waardering, hoe belangrijk iemand wordt gevonden) en macht (als je anderen
kan laten doen wat je wilt) waardoor je de sociale ongelijkheid (sociaal: heeft te maken met mensen en groepen in
een samenleving) kreeg. Mensen werden tot slaaf gemaakt en er kwamen meer conflicten (over vee, macht of
bezit). Mensen uit belangrijke families werden begraven in hunebedden, dat waren monumenten waarmee ze de
doden vereerden. Ze gaven doden grafgiften mee voor hun bestaan in het hiernamaals (leven na de dood). De
mensen geloofde in goden die vaak samenvielen met natuurverschijnselen, zo kreeg je natuurgodsdiensten
(godsdienst waarbij krachten van de natuur vereerd worden). Ze hadden bepaalde rituelen om de goden gunstig te
stemmen zoals dansen, zingen en offeren.
, Hoofdstuk 1.3 – de eerste steden
De dorpen werden steeds groter maar omdat de bewoners nog van landbouw leefden was het nog geen stad. Een
stad is van het platteland afgescheiden waarvan de meeste mensen geen boer zijn. De eerste steden ontstonden in
Mesopotamië (bij de Eufraat en de Tigris), het volk van de soemeriërs (beschaving) had zich daar gevestigd. Tussen
4000 en 2000 v.c bouwden ze dorpen uit tot steden met bestuursgebouwen, pakhuizen en tempels. De eerste
steden ontstonden doordat boeren op de vruchtbare grond langs de rivieren meer voedsel produceerden dan ze
nodig hadden. Door de overschotten konden boeren anderen voeden die niet meer van de landbouw leefden. Zo
ontstond de landbouw stedelijke samenleving (agrarisch-urbane samenleving: maatschappij met steden waarin een
minderheid van de bevolking leeft van ambachten en handel, terwijl de meeste mensen op het platteland leven van
landbouw). Langs de rivier moesten dijken, dammen en kanalen georganiseerd worden, hierdoor ontstond de elite
(sociale toplaag die leidinggaf). Mensen werden gespecialiseerd in het ambacht (beroep waarbij iemand producten
maakt met zijn handen en gereedschap), dus kreeg je meer gespecialiseerde beroepen. Miltaren (beschermen
bevolking), priesters (contact met goden), ambtenaren (helpen bestuur), handelaren (producten gekocht, verkocht
en verhandeld). Steden werden afhankelijk van de handel. Uit de elite kwam 1 leider naar voeren, een vorst die
meestal wel rekening hield met een adviesraad van aanzienlijke mannen. De rest bestond uit onderdanen die
moesten gehoorzamen. Rond 3000 v.c. ontstond 1 staat met een koning aan het hoofd, de farao. De stadstaten
(bestaat uit een stad met het omliggende gebied) bleven bestaan hun koningen waren opperpriesters (zo stonden ze
in nauw contact et de goden) en dat versterkte hun gezag (overwicht/ persoon of instelling met de macht).
Onderaan in de sociale hiërarchie (rangorde) stonden de slaven en boeren, ze moesten een deel van hun oogst
afstaan aan de staat (regering/overheid) als belasting. Polytheïstische godsdienst (veel goden). Mensen verklaarde
alles wat gebeurde dat dat een handelingen waren van goden, zo ontstonden mythes. Ontstaan van het schrift:
spijkerschrift (tekens leken op spijkers) werd gebruikt door ambtenaren die de handel bijhielden in klei.
Kenmerkende aspecten:
1.1 – de levenswijze van jager-verzamelaars
De levenswijze van jager-verzamelaars is dat ze jagen op wild en dat ze vruchten en noten verzamelen. Hun voedsel
waren dan ook vlees en vruchten. Ze woonden niet op een vaste plek want ze moesten steeds blijven rondtrekken
naar plekken waar voedsel was. De groepen waar daarom niet erg groot. Ze sliepen in tenten en hutten en hadden
primitieve werktuigen en kleren uitgevonden. Ze hadden alleen ongeschreven bronnen. Ze uitten zichzelf met
muurschilderingen en beeldjes.
1.2 – het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen begon doordat akkerbouw en veeteelt was ontstaan. De
mensen gingen grond gebruiken om dingen te verbouwen en dieren houden. Hun voedsel was daarom ook brood,
vruchten, vlees en zuivel. Door de akkerbouw konden ze op een vaste plek blijven wonen en begonnen met dorpen
bouwen. Ze hadden plant- en dierverdeling, de ploeg en aardewerk uitgevonden. Doordat ze op een vaste plek
bleven wonen konden er grotere groepen komen van honderden tot duizenden mensen. Ze hadden nog steeds
ongeschreven bronnen. Door het verschil in bezit kwam er sociale ongelijkheid.
1.3 – het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen kwam door de akkerbouw, veeteelt, nijverheid en handel. Ze
hadden nog steeds hetzelfde voedsel als eerst. Ze gingen dorpen verbouwen naar steden en zo konden er meer
mensen bij elkaar wonen wel duizenden tot tienduizenden. Het brons en het schrift werden uitgevonden waardoor
er geschreven en ongeschreven bronnen kwamen. Er kwamen vorsten en 1 staat met een koning.
Tijdlijn hoofdstuk 1 – tijd van jagers en boeren
Eerste kunstuitingen Uitvinding schrift
Moderne mens Verspreiding van de mens Veehouderij Egypte 1 staat
200 000 v.c 30 000 v.c 5 000 v.c. 3 000 v.c.
100 000 v.c ijstijd 10 000 v.c.
9 000 v.c. 4 000 v.c.
landbouwrevolutie Landbouw stedelijke samenleving