Hoofdstuk 2
Spanje en Frankrijk namen enorme oppervlakten van Noord-Amerika in beslag, terwijl de Engelse
kolonisten zich vestigden langs de oostkust met 13 koloniën. In de Noordelijke koloniën ontstonden
veel vestigingskoloniën. Vooral gericht op de landbouw, visserij, handel en nijverheid. Er ontstond
een uitgebreide handel over zee, vooral calvinistische immigranten vestigden zich hier. De zuidelijke
koloniën ontwikkelden zich steeds meer tot plantage-economieën. Veel kleine boeren vestigden zich,
maar de plantages waren economisch veel belangrijker. De belangrijkste bewoners waren de
plantagehouders, ze vormden samen een aristocratie.
De Britten koloniseerden ook eilanden in het Caraïbisch gebied. Ze vestigden hier plantage-
economieën. Het ging vooral om suiker, rum, tabak en koffie. Ze maakten hier ook gebruik van de
slaven uit Afrika.
Gedurende de 18e eeuw streden Frankrijk en Engeland om grote delen van Noord-Amerika. Tijdens
de 7-jarige oorlog (1756-1763) werd de strijd in het voordeel van de Britten beslist. De meeste
Indiaanse volken kozen de kant van de Fransen. De Franse kolonisatie was meer gericht op het
vestigen van handelsposten en goede betrekkingen met de Indianen. Maar de Britten winnen van de
Fransen en in 1763 bij de Vrede van Parijs stond Frankrijk zijn bezittingen in Noord-Amerika aan de
Engelsen af.
Vanaf het begin van de Britse kolonisatie voerden Europeanen massamoorden uit op Indiaanse
volken. Eerst kwam dit door de vele ziekten die Amerika zwaar troffen. Door de komst van de
Europeanen stierven duizenden Indianen aan deze ziektes. Later werden de pokken als biologisch
wapen gebruikt. Ze gaven 2 dekens als geschenk aan de Indianen, met de besmettelijke pokken erop.
Deze acties leidden ook weer tot veel doden.
Er werd onderling veel handel gedreven tussen de Britten en de Indianen. Bont en huiden werden
door de Indianen geruild tegen wapens en werktuigen, maar toen de kolonisten op grote schaal land
in wilden nemen ging dit mis. De eerste kolonisten in Virginia vestigden zich bij de Powhatan-
indianen. Van goede betrekkingen kwam weinig terecht. Het opperhoofd stond toe dat zijn dochter
met een Engelsman trouwde, maar een paar jaar later toen zijn 2 e dochter aan de beurt was dacht hij
hier anders over. De Engelsen dachten het grondgebied te kunnen bemachtigen door de Indianen ten
bekeren tot het christendom. Toen bleek dat de Indianen hun grond niet wilden afstaan, volgde er
een lange reeks van oorlogen.
- Philips War 1675 – 1678
- Met de Powhatan 1623 en in 1644
- Met de Pequots 1636 – 1638
- Met de Doegs en de Susquehannock 1675
Onder leiding van Pontiac begonnen 7 Indiaanse volken in 1763 een oorlog tegen de Engelsen. Het
werd gelijkspel, want de Britten slaagden er niet in om grond te veroveren, maar het was de Indianen
ook niet gelukt de Britten te verjagen. Beide zijden kwamen tot inzicht dat er teveel verschil was om
samen te kunnen leven.
In een Royal Proclamation verbood de Britse regering de kolonisten om Indiaans grondgebied te
betreden. Indianen hadden bepaalde rechten op hun gebied. Daarom werd het ook wel de Indiaanse
Bill of Rights genoemd. In 1766 sloten ze pas weer vrede. De kolonisten waren verontwaardigd over
de uitspraak en de wrok droeg bij aan het uitbreken van de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog.
,Aan de Britse kant was ook ergernis, de kolonisten zouden financieel te weinig hebben bijgedragen
aan de oorlogen.
Oorzaken van de onafhankelijkheidsoorlog:
- Belastingconflict tussen de kolonisten en de Britse regering. De opvattingen van de
kolonisten en de Britten verschilden sterk.
- Ideeën van de Verlichting. De Europese kolonisten waren in aanraking gekomen met
verlichte ideeën.
- ‘no taxation without representation’. De regering was vastbesloten de koloniën mee te laten
betalen aan de oorlogsschuld. De belasting ging omhoog, dit maakte ze woedend. Want er
moest wel betaald worden, alleen werd er niet naar ze geluisterd.
- De Engelse regering besluit tot polarisatie.
De oorlog duurde van 1775-1783. In 1776 namen de opstandige koloniën de
onafhankelijkheidsverklaring aan, deze bestond uit 3 onderdelen. De ideeën waarop de kolonisten
hun stap naar onafhankelijkheid baseerden, de grieven tegen George III en het besluit tot de
onafhankelijkheid. Het werd ook gezien als revolutie omdat de oorlog zoveel veranderingen tot
gevolg had. Uiteindelijk wonnen de kolonisten.
Er werd voor de nieuwe staat uiteraard een grondwet ontworpen. Deze kwam in 1787 tot stand. Elke
kolonie werd een staat die samen de VS vormden. De belangrijkste bepalingen in deze wet waren:
- De unie werd een federale staat. De regering is slechts bevoegd op het gebied van de
buitenlandse en economische politiek.
- De trias politica. Er werd een scheiding der machten ingevoerd. De uitvoerde macht lag bij de
president, de wetgevende macht rust bij het Congres en de rechtsprekende macht hoort bij
het hooggerechtshof. Dit bestaat uit 9 rechters, benoemd voor het leven door de president.
- De grondwet garandeerde de burgers gelijke rechten. Vrijheid van godsdienst, meningsuiting
en rechten bij bepaalde zaken.
In praktijk golden deze rechten eigenlijk maar voor een kleine groep, de blanken. Voor de zwarte
bevolking zouden deze rechten pas in de 2 e helft van de 19e eeuw gaan gelden.
De Engelse koloniën maakten lang gebruik van de Afrikaanse slaven. De meesten werden vanaf het
Caraïbisch gebied Noord-Amerika ingevoerd. In 1619 werden de eersten in een Britse kolonie aan
land gezet. Ze kwamen van een Spaans gekaapt schip. Toch kregen deze slaven al snel hun vrijheid
terug, dit ging steeds meer achteruit en op het laatst hadden ze geen enkel recht meer. Later leefden
in het Noorden ook vrije Afrikanen.
In de 18e en 19e eeuw werkten de slaven vooral op de katoenvelden. Maar in de 17 e werden de
slaven ook gebruikt voor allerlei andere beroepen. Tot de onafhankelijkheidsoorlog bestond in elke
kolonie slavernij. Hierna bestond er een onderscheid. In 1777 schaftte Vermont als eerste de slavernij
af, daarna volgden de andere noordelijke staten. In het zuiden ging de slavernij door tot 1865. Ook
Indianen werden tot de 18e eeuw tot slaaf gemaakt. Hier is in de historische context alleen niets over
te vinden.
In de zuidelijke plantagekoloniën was het aandeel van de slaven veel groter. Er werden veel
Afrikanen naar Barbados en Jamaica vervoerd. Het verbod op de slavenhandel maakte in het Britse
rijk een eind aan de winstgevendheid in het Caraïbisch gebied in 1807.
,Op economisch gebied lag de sympathie van de Britse koloniale elite bij de Britse kolonisten in
Noord-Amerika. Ze hadden nauwe betrekkingen. Het Noorden liet grote hoeveelheden mais en vis
invoeren, het eten voor de slaven. Maar de Caraïbische elites hadden inkomsten uit de handel nodig
om zich te kunnen handhaven. Zonder de Britse steun konden ze de slaven niet meer de meester
blijven. Toen de Noord-Amerikaanse kolonisten tijdens de onafhankelijkheidsoorlog handelsschepen
aanvielen die vanuit het Caraïbisch gebied naar Engeland voeren en omgekeerd, besloten de
Caraïbische kolonisten de zijde van Engeland te kiezen.
Op Jamaica en Barbados kwamen slaven vaak in opstand. In 1816 vond de grootste plaats op
Barbados; Bussa’s Rebellion. Bussa de leider was als vrij man geboren in Afrika. Hij werd gevangen
genomen door handelaren. De opstand werd hard neergeslagen en honderden opstandelingen
stierven. De grote slavenopstand op Jamaica vond plaats in 1831.
Op Jamaica leefden al sinds 1655 vrije gemeenschappen van Marrons, weggelopen slaven. Het was
door de bossen makkelijker om deze samenlevingen tot stand te houden door de bossen. Regelmatig
braken er oorlogen uit tussen de Marrons en Britse kolonisten.
In de 17e eeuw kregen ook de Britten en Fransen belangstelling voor India. De Britten bleken het
sterkst en ze versloegen in 1761 hun laatste concurrent; Frankrijk. De East India Company verkreeg
het monopolie op handel met het oosten van Kaap de Goede Hoop en ten westen van de Straat
Magellaan. Ze hielden zich bezig met het stichten van factorijen en dreven handel met de
Mogolvorsten. Handelsproducten waren vooral katoen, zijde, indigo en thee. Doordat de
Mogolkeizer rond 1800 veel van zijn macht verloor en vazallen hun eigen gang gingen konden de
Britten op een gegeven moment de macht pakken.
Bij de strijd om de macht won Mir Jafar 1 van de Indiase vorsten met behulp van de EIC. In ruil moest
hij de hoogste macht in de Bengalen afstaan aan de Britten. Om de macht weer in handen te krijgen
sloot hij overeenkomsten, maar in 1764 tijdens de Slag bij Buxar versloeg het Britse leger de 3
vorsten. Dit leidde tot het verdrag van Allahabad in 1765. De EIC mocht de belastingen gaan innen in
Bengalen, de keizer kreeg hier een toelage voor terug. Eigenlijk waren het de Britten die regeerden
onder naam van de koning. Dit veranderde in 1858 na de grote opstand.
Een kleine groep Britten hadden de macht over alle Indiërs, ze maakten gebruik van het bestaande
inheemse bestuur. Bij de controle over het Britse rijk speelde de Royal Navy een belangrijke rol, ze
beschermde namelijk de handel op wereldzeeën. Ook richtte Groot-Brittannië een Brits-Indisch leger
op, dat bestond uit Indiase soldaten onder leiding van Britse officieren.
De controle over het Britse rijk werd verbeterd door verbindingen. De komst van stoomschepen en
het Suezkanaal zorgde voor een snellere verbinding met het moederland en ook werd binnen India
de Britse koloniale macht uitgebreid via wegen. Er werd enorm van geprofiteerd, vooral economisch
voor het vervoer van grondstoffen en producten, ook voor het handhaven van de orde.
India werd de belangrijkste kolonie binnen het Britse rijk als gevolg van de volgende factoren;
- Het innen van de belasting werd een belangrijke inkomstenbron, dit werd gedaan door
Zamindars die het recht tot innen hadden gekregen. Het waren grootgrondbezitters.
- Ook de teelt van handelsgewassen op de door Britten aangelegde plantages leverde veel op.
De import werd nauwelijks belast.
, - India werd een belangrijk afzetgebied voor producten van de Britse industrie. Dit kwam door
de goede spoorwegen, producten konden over bijna het hele land worden verspreid.
Voor de bevolking van India hadden al deze voordelen ook gevolgen.
- Import van de producten betekende concurrentie van de huisnijverheid. De meeste Indiërs
gingen er onder het Britse bewind op achteruit.
- Belastingpolitiek, de Zamindars gingen er hierdoor op vooruit, maar de rest van de bevolking
verloor juist meer geld en soms zelfs hun eigen stuk land.
Ook voerden de Britten uit een gevoel van superioriteit hun taal, rechts- en onderwijssysteem in. Ze
schaften hiermee barbaars beschouwde gebruiken af en ook moesten veel Indiërs nu Engels gaan
leren, kinderen leerden alles over de Engelse cultuur in plaats van die van India. Van de Indiase
bevolking werd geëist dat zij zich onderdanig tegenover de Britten gedroegen.
De grote opstand : 1857 – 1858
Rond 1850 voerden de Britten een nieuw soort geweer in, alleen bij het Britse leger in India leverde
dit problemen op en leidde het tot de bloedigste opstand van het Britse imperialisme. De eerste
opstand was op 29 maart 1857 in Barrackpore. Dit kwam door de dierlijke kogels die in de geweren
werden gestopt, dit ging tegen het geloof in. Mangal Pandey weigerde als eerst en vroeg om
medestanders. Dit lukte niet heel goed en hij werd gepakt en geëxecuteerd.
10 mei brak de 2e opstand met succes uit. 2 dagen later volgde de New Delhi. Bijna de helft van de
sepoys deed mee aan de opstand, Punjab en Hyderabad niet. De Britten sloegen de opstand hard
neer. In Juli 1858 werd de laatste tegenstand gebroken. Het had aan beide zijden tot grote verliezen
geleid. De Indiërs nu noemen het de eerste onafhankelijkheidsoorlog.
De opstand had verschillende oorzaken:
- De afwijzing door de Britten van veel religieuze en sociale gebruiken. De hindoes en moslims
vonden dat hun godsdienst werd bedreigd.
- Ergernis onder de Indiase elite over het Britse ingrijpen in het bestuur van India. Weerzin
naar de Britten groeide steeds meer bij elk stuk grond dat ze innamen.
- Ergernis over de economische uitbuiting van India door de Britten. De politiek was alleen
gericht op het eigenbelang van de Britten.
- Brede onvrede onder de sepoys in het Britse leger. De opstand kwam door allemaal
opgekropte ontevredenheden van de sepoys.
De opstand mislukte door:
- Het militaire overwicht van de Britten.
- De verdeeldheid onder de Indiase bevolking. Sommigen bleven de Britten steunen omdat ze
bang waren de macht te verliezen, anderen accepteerden het Britse gezag en weer anderen
bleven trouw aan hun vorst, die samenwerkte met de Britten.
Gevolgen van de opstand :
- De Britse regering neemt het gezag van de EIC over. Victoria werd keizerin en de EIC werd
opgeheven. Brits-Indië werd verdeeld in; de door Britten bestuurde provincies en door
Indiase vorsten bestuurde staten.
- Het Brits-Indische leger werd grondig gereorganiseerd.
- Er kwam meer overleg met de Indiase bevolking. In de nieuwe raad van 1861 werden ook
Indiërs benoemd.