Kindermishandeling en Jeugdbeleid samenvatting Overheidsbeleid: Een inleiding in
beleidswetenschap (9e druk)
Hoofdstuk 1: Beleid, processen en effecten
1.1 Beleid en beleidswetenschap
Beleid kijkt naar de gevolgde beginselen of gedragslijn en de gewenste richting voor het
behandelen van een zaak.
o Aan de ene kant het besef van wenselijkheden en aan de andere kant ook besef van
mogelijkheden en onmogelijkheden.
o Kennis gebruikt in beleid komt uit maatschappelijke en bestuurlijke praktijk en de wetenschap
(beleidswetenschap).
Beleidswetenschap = bestudeert inhoud, processen en effecten van beleid in hun politieke en
maatschappelijke omgeving.
Hier vooral empirisch-analytische benadering van beleid wat bestaat uit verschillende theoretische
invalshoeken:
o Microbenadering = focust zich op beleid van individuen en kleine groepen.
o Mesobenadering = focust zich op beleid van grote groepen en organisaties.
o Macrobenadering = focust zich op beleid van overheid en samenleving als geheel in relatie tot
politieke stelsel.
1.2 De beleidsinhoud
Beleid = streven (doelgericht handelen en daartoe behorende activiteiten (handelen) en
denkbeelden over wat haalbaar en wenselijk is (plan)) naar bereiken van bepaalde doeleinden met
bepaalde middelen en bepaalde tijdskeuzes.
o Filiaal denken = beleidsdenken = denken in doeleinden en middelen
Beleid is niet altijd rationeel of doelrationeel (= doelgericht, doeltreffend en doelmatig).
Beleid is ook een poging om een probleem op een bepaalde manier (doelgericht denken en
handelen) op te lossen, te verminderen of te voorkomen.
Actoren = de handelende personen of groepen in een beleid.
Probleem = verschil/afstand tussen een maatstaf (zoals beginsel of norm) en een voorstelling van
een bestaande of verwachte situatie.
o Probleemdefinitie = de manier waarop een probleem wordt omschreven (afhankelijk van hoe
je een probleem ziet en maatstaven van je samenleving)
Beleidsveld = deel van de maatschappij waarop het beleid zich richt.
o Relatie tussen beleid en beleidsveld belangrijk om probleem in maatschappij te bestrijden.
Beleidsinstrument = alles wat een actor gebruikt of kan gebruiken om het bereiken van één of meer
doeleinden te bevorderen.
o De keuze van beleidsinstrumenten rust op veronderstellingen (o.a. kenmerken en oorzaken
probleem), die 3 relaties kunnen betreffen:
Finale relaties = relaties tussen doeleinden en middelen.
Causale relaties = relaties tussen oorzaken en gevolgen.
Normatieve relaties = relaties tussen normen en waarden.
o Als de veronderstellingen niet houdbaar zijn, is de kans groot dat het beleid niet doeltreffend,
niet doelmatig en niet aanvaardbaar is.
1.3 Het beleidsproces
Beleidsproces = dynamische verloop van handelingen, argumenten en interacties met betrekking
tot een beleid.
o Kenmerken van proces:
Dynamiek(vroeger institutionele benadering: focus op verdeling bevoegdheden in plaats
van focus op activiteiten en gebeurtenissen)
,Kindermishandeling en Jeugdbeleid samenvatting Overheidsbeleid: Een inleiding in
beleidswetenschap (9e druk)
Wederzijdse beïnvloeding of wisselwerking (interactie) tussen de factoren (kennis,
actoren) die tot het proces behoren.
Verloop, opeenvolging van gebeurtenissen.
Herkenbaar verloop, vast patroon.
Binnen beleidsproces verscheidene deelprocessen:
o Agendavorming: proces waardoor maatschappelijke problemen aandacht van publiek en
beleidsbepalers krijgen.
o Beleidsvoorbereiding: verzamelen en analyseren van informatie en formuleren van adviezen
voor het beleid. Hier hoort soms ook planning bij.
o Beleidsbepaling: nemen van beslissingen (besluitvorming) over inhoud van een beleid, onder
andere kiezen en specificeren van doeleinden, middelen en tijdstippen.
o Implementatie: invoering en uitvoering van beleid.
o Naleving van beleid en de handhaving: zorg dat door beleid vastgestelde gedragsnormen
worden nageleefd.
o Beleidsevaluatie: beoordelen van inhoud, proces en vooral effecten van beleid aan hand van
bepaalde criteria.
→ Niet alle deelprocessen worden altijd of in deze volgorde gebruikt.
→ Kenmerken van actoren (o.a. doelgerichtheid, informatie, macht, taakverdeling en
coördinatie) kunnen verloop van deelprocessen sterk beïnvloeden.
Politieke kringloop = het geheel van opvattingen, gedragingen en posities die tot doel hebben de
inhoud, processen en effecten van overheidsbeleid te beïnvloeden.
o Aanvoer/input = politieke invloeden vanuit (inter)nationale
samenleving op het politieke systeem.
Bestaat uit:
- Eisen/beleidsvoorkeuren: claim dat door aanpassing of
voortzetting van beleid een beter resultaat kan
worden geboekt.
→ Gatekeepers (media, belangengroepen, Kamerleden
etc.) kunnen politieke eisen aanvaarden,
combineren, reduceren of afwijzen.
- Steun (zoals stemmen op politieke partij, vertrouwen in kabinet etc.)
o Omzetting = beleidsproces.
o Afvoer/output = overheidsbeleid/beleidsprestaties.
1.4 De beleidseffecten
Veldprocessen = processen die plaatsvinden in elk beleidsveld.
o Een overheidsbeleid streeft om zulke veldprocessen in een gewenste richting te sturen.
Het is belangrijk om te kijken naar de effecten van een beleid. Een aantal deelvragen zijn:
o Doelbereiking: Worden de doelen van beleid bereikt?
o Doeltreffendheid of effectiviteit van beleid: In hoeverre is het bereiken van doeleinden
veroorzaakt door het toepassen van de gekozen beleidsinstrumenten?
Effectiviteit = mate waarin het toepassen van een middel bijdraagt aan het bereiken van het
doel.
o Bijwerkingen: Welke zijn de niet-beoogde effecten/neveneffecten van beleid?
o Doelmatigheid of efficiëntie van beleid: Hoe is de verhouding tussen kosten van de ingezette
middelen en de baten van bereikte doelen?
Efficiëntie = is aanwezig naarmate bepaalde baten worden bereikt met minder kosten of
naarmate bepaalde kosten meer baten opleveren.
,Kindermishandeling en Jeugdbeleid samenvatting Overheidsbeleid: Een inleiding in
beleidswetenschap (9e druk)
o Relatieve profijt van overheidsbeleid: Hoe (on)gelijk verdelen de kosten en baten van het
beleid zich over bepaalde groeperingen van de bevolking en diverse overheidsinstanties?
Andere belangrijke vraag is: Uit welke bestuurlijke en andere factoren valt het een en ander te
verklaren?
o Conformiteit (waaronder rechtmatigheid beleid): Zijn de instrumenten van beleid met het oog
op de gekozen doeleinden op een correcte manier toegepast?
o Legitimiteit beleid: In hoeverre wordt het beleid door betrokkenen als juist beschouwd en
gesteund?
Een maatschappelijk probleem kan aangepakt worden door:
o Overheid
o Markt
o Particulier initiatief = de niet op winst gerichte privaatrechtelijke instellingen die zich richten
op het voortbrengen en verlenen van maatschappelijk gewenste diensten.
Zoals onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, Leger des Heils etc.
1.5 Het beheer van de beleidsorganisatie
Er is onderscheid tussen extern (naar buiten gericht) en intern (binnen bedrijven/organisaties)
beleid.
o Beleid binnen een organisatie vooral gericht op personeel, financiën en ICT en wordt ook wel
beheer of management genoemd.
o Ook onderscheid tussen processen:
Primaire processen = essentiële taken die rechtstreeks bijdragen aan de centrale
doeleinden van de organisatie (zoals zorg voor onderwijs, volksgezondheid en
werkgelegenheid).
Secundaire processen = zorg voor personele, financiële en andere middelen die de
organisatie nodig heeft om te kunnen functioneren.
James Burnham beschreef in 1940 al dat bewindvoerders steeds meer macht krijgen binnen een
organisatie.
Een evenwichtig beleid toont aandacht voor zowel extern als intern beleid en voor zowel primaire
als secundaire processen.
1.6 Verandering van beleid op lange termijn
4 mogelijke vormen van ontwikkeling van een beleid:
o Rationalisering = toename van doelrationaliteit, oftewel toename van doelgerichtheid,
doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid.
Rationaliteit (in ruimere zin) = houdbaarheid van argumentatie zowel empirisch als
normatief.
o Democratisering = toenemende mate van democratie, oftewel de mogelijkheid voor alle
betrokkenen om beleid (in)direct te beïnvloeden.
o Differentiatie = toenemende verscheidenheid van doeleinden en middelen in beleid en een
toenemende taakverdeling en specialisatie in de beleidsorganisatie.
o Integratie = toenemende afstemming en bundeling van onderdelen van beleid en van
organisatie tot een samenhangend geheel.
Deze veranderingen van beleid kunnen voorkomen uit pogingen om de 4 centrale factoren
(doelgerichtheid, informatie, macht en taakverdeling) te versterken.
Veranderingen kunnen ook plaatsvinden op basis van politieke waarden zoals vrijheid, gelijkheid,
solidariteit en verdraagzaamheid.
o Dit kan tot vooruitgang, maar ook stagnatie en terugval leiden.
, Kindermishandeling en Jeugdbeleid samenvatting Overheidsbeleid: Een inleiding in
beleidswetenschap (9e druk)