Zintuigen, Hersenen en beweging II week 1
September 2020
Inhoudsopgave
HC 1 Introductiecollege......................................................................................................................2
HC 2 Spier- en peesletsels in de sport.................................................................................................5
Kennisclip subcutis en diepe fascie.....................................................................................................9
E-module histologie spieren.............................................................................................................11
WG1 Spier- en peesletsels in de sport..............................................................................................15
HC3 Perifeer vaatlijden: chirurgische behandeling...........................................................................23
HC4 Plexusvorming...........................................................................................................................26
HC5 Pijn, zwakte of gevoelsstoornissen van één arm of been..........................................................30
,HC 1 Introductiecollege
Centrale as bestaat uit botten en gewrichten. Spieren en pezen zitten aan botten vast. Spieren
worden aangestuurd door CZS.
Ontwikkeling extremiteiten
Naast de neurale buis liggen de somieten
Somieten hebben een gesegmenteerd bouw
Somietmesoderm (paraxiaal) – spieren en subcutis
Lateraal plaatmesoderm – botten, pezen, gewrichten,
ligamenten. Ook kraakbeen
Vanaf dag 24 (arm) en dag 28 (been) ontstaan
extremiteitsknoppen uit mesoderm ectoderm.
Arm (C5-C8) en been (L5-S1)
C7 neemt het initiatief en gaat naar opzij uitgroeien. Uitgroeiing naar lateraal, dit gaat
bovenste extremiteit vormen. C7 komt het meest ver van de centrale as liggen.
Arm bestaat dus uit vijf segmenten.
Het is goed om te weten dat een extremiteit ook bij de uitgroei al bestaat uit een aantal
zones. De apicale epidermale groeve zorgt voor de uitgroei naar opzij.
ZPA zorgt voor de definitie van laterale en mediale definite. Duim en pink.
Ontwikkeling centrale as
Zie dia 9 plaatje
Mesenchymale verdikking. Je krijgt omzetting in kraakbeen waar
de botten zich moeten vormen. Een deel blijft over, daar moet
het gewricht zich later dan vormen.
Ontwikkeling gaat verder. Hyalinekraakbeen ontstaat. Heel dicht
kraakbeen.
Uiteindelijk zie je holtes ontstaan. In de holtes zich nog wat
fibreus materiaal wat bv kruisbanden of andere ligamenten of
menisci kan gaan vormen.
Dorsaal en ventraal deel
Elk segment bestaat uit een dorsaal en een ventraal deel
Vanuit de somieten zie je dat er spiermassa emigreert naar een
segment.
Ventrale gedeelte gaan spieren ontwikkelen die flexie geven.
Flexoren. Ook wel: adductoren, pronatoren
Uitz m. biceps brachii
Dorsale gedeelte gaan spieren ontwikkelen die extensie geven. Extensoren.
Ook wel: abductoren, supinatoren.
Rotatie
Draaiing naar binnen toe van onderste extremiteit, waardoor ze naast elkaar komen te
liggen. Hierdoor zijn de dermatomen ook gedraaid.
Dermatomen been spiraalgewijs opgebouwd.
Benen hebben een rotatie naar mediaal. Flexoren komen dorsaal te liggen.
, Bij de bovenste extremiteit is de rotatie eigenlijk naar buiten toe, niet zo schokkend als de
rotatie bij onderste extremiteit, maar hij is er wel.
Elleboog heeft rotatie as naar lateraal. Laterale onderarmspieren komen ventraal. Zorgen
voor flexie van de elleboog.
Algemene opbouw van ledemaat
Huid --> subcutaan vetweefsel, subcutis --> diepe fascie
die alle spieren omvat --> spiercompartimenten -->
Diepe fascie is niet overal hetzelfde, been is anders dan
arm.
Elke compartiment heeft een beperkt aantal spieren die
allemaal samen een functie hebben. Elk compartiment
heeft ook zijn eigen intervatie.
Compartimenten worden door intramusculaire septa en
omliggende diepe fascie gescheiden van andere
compartimenten.
Deel 2
Opbouw van een spier
Spieren zijn opgebouwd uit twee delen
1. Pezen. Niet contractiel. Aponeurose = peesplaat
2. Spierbuiken. Wel contractiel.
Spierbuik is opgebouwd uit myofibrilleren. Myofibrilleren zijn opgebouwd uit eiwitten.
Eiwitten kunnen samentrekken
Krachten die op deze manier worden opgewekt, worden doorgegeven aan de fascie.
Endomysium, perimysium, epimysium en zo naar de pees
Zie E-module spier- en peeshistologie
Spieractiviteit
Concentrisch, excentrisch of isometrisch samentrekken
Concentrisch, spier verkort.
Excentrisch, spier verlengt
Isometrisch, spier blijft in lengte hetzelfde.
M. vastus intermedius gaat over één gewricht, het kniegewricht.
Als de spier samentrekt, knie in extensie. Je gaat staan/kont omhoog.
Als je langzaam, gecontroleerd door je knieën heen zakt. Spier wordt langer. Excentrisch
actief.
Als je in deze positie blijft staan, spierlengte veranderd niet. Isometrisch actief. Spier moet de
hele tijd opboksen tegen de zwaartekracht.
Een spier kan tot max lengte uitgerekt of korter worden. Passieve en actieve insufficiëntie.
Passieve insufficiëntie, maximaal uitrekking van je spier
Actief insufficiëntie, maximaal korter worden/samentrekken van de spier
De motorunit
Motorunit = een aantal spiervezels, dat door 1 motorneuron wordt aangestuurd.
Je hebt verschillende motorunits van verschillende grootte in elke spier.
Spiervezels van één motorunit liggen verspreid binnen één spier.
, Er staat altijd iets van spanning op een spier. Spier wordt
aangestuurd door een feedback mechanisme. Dit
mechanisme zorgt voor aansturing van de alfa
motorneuronen, die de spiervezels aansturen.
In ventrale hoorn ruggenmerg liggen de alfa
motorneuronen die spiervezels aansturen.
Proprioceptieve feedback mechanisme met spierspoeltjes
in de spier en de peeslichaampjes in de pees.
Proprioceptie is nodig voor continue sensorische feedback
naar motorische commandcentra.
Myotatische reflex.
Feedbackmechanisme gebruiken wij om te kijken of het systeem nog werkt.
Kniereflex. Je kan de feedback loop testen.
Spiertypen
Veel verschillende vormen. Waaiervormig, uni/multipennaat, parallelvezelig.
Dit heeft met de functie te maken. Spiereigenschappen: kracht, uitslag, richting
Effectiviteit van een spier
Kan je berekenen over de afstand waarover een spier een gewricht passeert.
De afstand tussen de werklijn van de spier en het gewricht.
De werklijn is de richting waarin de spier trekt
De kracht van een spier is te ontleden in een stabiliserende (S) en een bewegende (B)
component.
Zie krachtenvectogram. Er is een kracht die richting het
gewricht werkt. En een kracht die loodrecht op de richting
van het gewricht werkt.
Moment = kracht (F) x arm (d)
Hoe groter het moment, hoe groter de effectiviteit
De stand van een gewricht veranderd de werklijn en dus de effectiviteit
Goede sturing van een beweging over een gewricht vergt een agonist en een antagonist.
Spieren die dezelfde beweging veroorzaken heten synergisten.
Samenwerking van spieren bepaalt de uiteindelijke beweging
Bewegingsvlakken en assen
Sagittaal vlak, frontaal vlak en transversaal vlak
Spieren bewegen in een bepaald vlak, rond een bepaalde as.
Schouder en heupgewricht: anteflexie, retroflexie, abductie en adductie. Endorotatie en
exorotatie
Elleboog en kniegewricht: flexie en extensie
Enkel en polsgewricht: dorsaalflexie en palmairflexie/plantairflexie
Een spier heeft een functie over een beweging as als hij deze as passeert. Meerdere assen
kunnen gepasseerd worden.
De plaats waarop de spier passeert bepaalt zijn functie.
Ventrale zijde zorgt voor anteflexie. Mediale zijde zorgt voor adductie. Dorsale zijde zorgt
voor retroflexie