MK: Oncologie Samenvatting
Bijeenkomst 1: Algemene oncologie
Dictaat oncologie (brightspace): Hoofdstuk 1, 2 (p. 31-32) en 4 (p. 50-51)
Farmacologie boek: Hoofdstuk 12
Farmacotherapeutisch kompas: cytostatica en immunotherapie
1. De basisbegrippen in de oncologie uitleggen
- Tumor kan betekenen:
o Zwelling: weefsel, dat uit normale cellen bestaat, neemt toe in volume,
bijvoorbeeld bij een ontsteking ontstaat zwelling door vochtophoping in
de weefsels
o Gezwel: ook wel neoplasma of nieuwvorming genoemd, woekering van
abnormale cellen
- Hypertrofie = volumevermeerdering van weefsels of organen zonder
vermeerdering van aantal cellen, ontstaan door bijvoorbeeld overmatig gebruik
- Hyperplasie = volumevermeerdering van weefsels of organen met
vermeerdering van het aantal cellen
- Atrofie = volume afname van weefsels of organen; het aantal cellen blijft echter
gelijk, bijvoorbeeld door ouderdom (huid) of niet meer gebruiken (verlamming
van een extremiteit)
- Adjuvanstherapie = wanneer het bekend is dat een tumor toch op den duur
metastasen geeft, geeft men na de primaire lokale therapie een aanvullende
behandeling om eventuele micrometastasen te doden
- Carcinoom in situ = van bepaalde carcinomen (maag, cervix) is bekend dat de
tumor een tijd beperkt blijft tot het oppervlakte-epitheel zonder dat zij het
basaalmembraan doorbreken. Na verloop van tijd gaat de tumor wel infiltratief
groeien. Een carcinoom in situ is meestal gemakkelijk te verwijderen
- Mitose = celdeling
- Celfasen
1
,- Oncogenese = woekeringen
o Snelheid celdeling niet meer onder controle
Geen groeifactoren, toch celdeling
Tumorcellen negeren ‘contact-inhibitie’ (cellen stoppen met groeien
doordat er te weinig ruimte is)
Kankercellen kunnen oneindig vaak delen
o Cellen gaan niet meer dood
Negeren bevel apoptose
o Angiogenese: bloedvaten groeien naar tumor
Tumor stopt met groeien als het ongeveer 0,5 mm groot zijn
Dan zijn nieuwe haarvaatjes nodig
Kankercellen produceren groeifactoren die de groei van capillairen
richting de tumor stimuleren
o Metastase: uitzaaiing
Tumor maakt MMP (matix metallo protainases) en geeft deze af
MMP breekt het bindweefsel tussen cellen en de verschillende
weefsel en organen ligt af
Hierdoor kunnen cellen zich losmaken uit een weefsel en zich direct
in omliggende weefsel nestelen of verplaatsen
o Omzeilen immuunsysteem
Slimme tumorcellen zijn niet meer herkenbaar (b en c) of blokkeren
de T-cellen actief (d)
- Diagnose
o Anamnese
o Bloedonderzoeken
o Beeldvormende onderzoeken
CT-scan
PET-scan: positron emissie tomografie
MRI-scan
Echo
o Tumormarkers: stoffen afkomstig van de tumor (vb. PSA bij
prostaatkanker: screening, reactie behandeling en recidief)
- Premaligne stadium: niet kwaadaardig, maar ook niet goedaardig. Cellen
hebben kenmerken van kwaadaardige cellen, hieruit kan kanker ontstaan,
lichaam kan dit aanpakken
2
, - Carcinoma in situatie: vroege vorm, binnen basaalmembraan
2. Verschillende manieren van indeling van tumoren beschrijven
- Aard van de tumor
o Benigne: goedaardig
o Maligne: kwaadaardig
- Plaats van de tumor
o Longtumor
o Prostaatcarcinoom
- Celtype of weefsel waaruit tumor ontstaat
o Dekweefsels: epitheel en klierweefsel (vb. adenocarcinoom)
o Steun- en vulweefsels (vb. osteosarcoom)
o Spierweefsel (vb. myosarcoom)
o Zenuwweefsel (vb. neuroblastoom)
3. Kenmerken van benigne en maligne aandoeningen noemen
- Benigne = goedaardig
o Groei: binnen een kapsel, dringt NIET het omliggende weefsel binnen
o Verdrukt omliggend weefsel, maar het wordt niet verwoest
o Zaait NIET uit en metastaseert NIET
o Niet direct levensbedreigend
o Kan alsnog overgaan in maligne
- Maligne = kwaadaardig
o Groei: dringt het omliggende weefsel binnen (invasieve groei)
o Verwoest omliggend weefsel
o Zaait uit (metastaseert)
o Bedreigt gezondheid en leven patiënt
4. Metastaseringspatronen beschrijven
- Lymfogeen: via de lymfebanen komt vervolgens in de bloedsomloop
o Komt eerst in de lymfeknopen verspreid vanuit daar
- Hematogeen: via de bloedvaten in eerstvolgende orgaan waar afvoerende
vene naar toe stroomt
o Vena pulmonalis type: tumor in long hersenen, lever en botten (via
vena pulmonalis, linkerharthelft en aorta)
o Vena porta type: tumor in maag, alvleesklier en darm lever (via vena
porta)
o Vena cava type: tumor in benen, armen, testis, nieren en blaas longen
(via vena cava inferior/superior, rechterharthelft en arteria pulmonalis)
- Metastasering gaat als maar door
o Primaire tumor: colon secundaire tumor (metastase): lever tertiaire
tumor longen etc.
- Veel tumoren hebben een typisch metastaseringspatroon
o Prostaatcarcinoom metastasering in lumbale wervels
- Basaalcelcarninoom (huid) en glioblastoom (hersenen) metastaseren zelden
- Carcinomen metastaseren bij voorkeur lymfogeen
- Sarcomen metastaseren bij voorkeur hematogeen
3
,5. Naamgeving van tumoren uitleggen
- Benigne: eindigt op -oom (vb. myoom)
- Maligne: eindigt op -sarcoom, -carcinoom en -blastoom (vb. myosarcoom)
6. Theorieën over het ontstaan van tumoren benoemen
- Mutatie in ons DNA er ontstaan fouten in de genen die te maken hebben met
het reguleren van de celdeling
- Irritatie: herhaalde prikkeling veroorzaakt versnelde delingsfrequentie (fistel en
reflux)
- Infecties: virussen dragen informatie om de cel te veranderen in kankercel,
hierbij zijn omgevingsfactoren nodig
o Vb. levercelcarcinoom door Hepatitis B
- Erfelijke aanleg (genetisch) (vb. BRCA1 en 2)
- Chemisch (werken met …)
o Asbest
o Koolwaterstoffen
o Zware metalen
o Straling
o Kleurstoffen
- Hormonaal: sommige tumoren groeien onder invloed van hormonen
o Prostaatcarcinoom door testosteron
o Mammacarcinoom door oestrogeen
- Risicofactoren
o Leeftijd
o Omgevingsfactoren
Voeding: alcohol en roodvlees
Stress en slaap
Ziekteverwekkers: virale infectie
Giftige stoffen: roken, alcohol, PAK’s (aangebrand voedsel), asbest
en fijnstof
Straling: UV, Röntgen en Gamma
7. Classificatiemethoden uitleggen
- TNM classificatie T-fasen (dit is de blaas)
T = primaire tumor
4
, N = aangedane lymfeknopen
M = metastasen
8. Behandelingsmethoden van kanker benoemen: chirurgische, radiotherapeutische
en farmacotherapeutische therapieën
- Chirurgische therapie
o Curatief: tumor wordt met een dikke laag omgevend weefsel weggehaald
o Palliatief: voorkomen van complicaties
- Radiotherapeutische therapie
o Uitwendig: bestraling (deling raakt verstoord)
o Inwendig: radioactieve stoffen in lichaam brengen
o Straling doodt kankercellen en gezonde cellen
o Gezonde weefsels herstellen zich sneller dan kankercellen
o Dosis wordt verdeeld over meerdere weken, zodat gezond weefsel kan
herstellen
o Niet alle tumoren zijn gevoelig voor straling
o Bestraling kan voor veel schade aan andere organen zorgen: huid,
slijmvliezen, ogen en long etc.
- Farmacotherapeutische therapie
o Doelgerichte therapie (targeted therapy): dure medicijnen, voor specifieke
vormen
Gericht tegen angiogense
Vascularisatie / doorbloeding
Angiogenese is proces van vorming van nieuwe bloedvaten uit
oude bloedvaten
Kankercellen misbruiken dit proces om te blijven groeien
Zonder angiogenese blijven tumoren heel erg klein
Doel anti-angiogenese geneesmiddelen:
Tumorgroei tegengaan door stoppen nieuwe vaatvorming
Werking chemotherapie verbeteren
o Hormoontherapie
Mammacarcinoom en prostaatcarcinoom
Blokkeren van de werking van natuurlijke hormonen
Blokkeren van de productie van natuurlijke hormonen
En een combinatie van die twee
o Immunotherapie
De natuurlijke afweerreactie van het lichaam tegen kankercellen
stimuleren
o Chemotherapie
Valt cellen aan die zich snel vermenigvuldigen (kankercellen, maar
ook gewone lichaamscellen)
VOORAF: Neoadjuvante chemotherapie: bedoeld om tumor kleiner
te maken zodat chirurgie mogelijk is
ERNA: Adjuvante chemotherapie: na chirurgie of radiotherapie, om
kleine uitzaaiingen te doden
TEGELIJK: chemoradiatie (gelijktijdige toediening chemotherapie en
radiotherapie)
Palliatief: om pijn te verminderen
5