Samenvatting havo biologie examenprogramma
B2.1 Homeostase
Eindterm domein B2
De kandidaat kan met behulp van de concepten homeostase, transport, assimilatie en
dissimilatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voeding verklaren op
welke wijze de stofwisseling van cellen van prokaryoten en eukaryoten verloopt.
Subdomein B2.1
Je kunt in een context:
1. kenmerken van bacteriën beschrijven;
2. een eukaryote cel beschrijven als een zelfstandig functionerende eenheid, de
onderdelen van cellen herkennen en de functies ervan benoemen;
3. uitleggen dat cellen zich in stand houden door het uitvoeren van chemische
reacties;
4. beschrijven dat cellen zichzelf reguleren en daarbij een dynamisch evenwicht
in stand houden;
5. toelichten hoe door het principe van terugkoppeling homeostase in de cel
gerealiseerd wordt.
Deelconcepten
prokaryoot, eukaryoot, virus, bacterie, plasmide, celkern, chromosoom,
celwand, celmembraan, vacuole, celplasma, mitochondriën, (ruw)
endoplasmatisch reticulum, golgi-systeem, plastiden, lysosoom, ribosoom,
bladgroenkorrel, bladgroen, trilharen, terugkoppeling, receptoreiwit,
dynamisch evenwicht.
Kenmerken van Rijken
Indeling in rijken gebeurt op grond van de bouw van de cellen.
Virussen
Vallen buiten de rijken want:
o hebben geen eigenstofwisseling;
o kunnen zich alleen voortplanten in andere cellen.
Bestaan uit:
o omhulsel, de eiwitmantel;
o inhoud - DNA of RNA.
o Voorbeelden:
griepvirus
aidsvirus HIV
Prokaryoten
Cellen zonder kern.
Het DNA zit los in de cel, in het cytoplasma.
o Eén grote cirkelvormige streng.
Vaak extra cirkelvormige DNA-strengen (plasmiden) aanwezig.
1
, Samenvatting havo biologie examenprogramma
o Kan gebruikt worden bij genetische modificatie.
Bacteriën
Kenmerken:
o kunnen autotroof of heterotroof zijn;
o cellen < 10 micrometer;
o hebben één streng DNA niet in een kern, maar los in het cytoplasma.
o hebben geen mitochondriën;
o hebben geen endoplasmatisch reticulum;
o hebben een celwand.
Eukaryoten
Cellen met een kern.
Het DNA zit in de kern, omgeven door een membraan.
Schimmels
o zijn heterotroof.
Cellen hebben:
geen chloroplasten;
een celwand (van chitine).
Planten
o zijn autotroof.
Cellen hebben:
celwand van cellulose;
grote vacuole --> turgor;
plastiden (niet in alle cellen).
chloroplasten (bladgroenkorrels)
zetmeelkorrels
chromoplasten (kleurstofkorrels)
Dieren
o zijn heterotroof.
o Cellen hebben:
geen plastiden (dus ook geen bladgroen);
geen celwand.
Onderdelen van cellen
Gebruik Binas of Biodata
Overzicht cel
Cellen van eukaryoten bestaan uit:
cytoplasma (celplasma)
o water en opgeloste stoffen (o.a. eiwitten, vetachtige stoffen, zouten);
o organellen.
2
, Samenvatting havo biologie examenprogramma
Organellen
Kern met chromosomen
o Bevat het DNA (in de chromosomen).
Het DNA regelt de processen in de cel.
Geeft opdrachten voor het maken van eiwitten door de
ribosomen.
Ribosomen
o Vorming van eiwitten (eiwitsynthese).
Een deel van de eiwitten werkt als enzym.
Mitochondriën
o Vrijmaken van energie m.b.v. zuurstof (aërobe dissimilatie).
Glucose wordt afgebroken tot water en koolstofdioxide.
ATP wordt gevormd.
Endoplasmatisch reticulum
o Netwerk van membranen
Met ribosomen --> ruw endoplasmatisch reticulum.
Zonder ribosomen --> glad endoplasmatisch reticulum.
o Functies:
bewerken van stoffen;
transport binnen de cel.
Golgi-systeem
o Opeenstapeling van platte blaasjes, omgeven door een membraan.
o Functie: opslag en bewerken van stoffen.
Lysosomen
o Blaasjes gevormd door het golgi-systeem.
o Functies:
vertering van afgestorven celonderdelen;
spelen een rol bij fagocytose.
Celmembraan
o Omgeeft de celinhoud
Grens tussen cel en omgeving.
In het membraan zitten receptoreiwitten.
Vangen signalen op uit de omgeving,
geven zo informatie door.
Regelt opname en afgifte van stoffen.
Al het transport de cel in of uit gaat via het celmembraan.
Cellen kunnen trilharen hebben.
Verschillende functies:
o voortbeweging van de cel;
Bijvoorbeeld bij eencellige dieren.
o voortbewegen van vloeistof;
3
, Samenvatting havo biologie examenprogramma
Bijvoorbeeld bij de mens:
opperhuidcellen in luchtpijp - om gevormd slijm naar buiten te
werken.
in de eileider - om eicel naar de baarmoeder te brengen.
Alleen bij planten:
Celwand
o Stevigheid.
Grote centrale vacuole
o Celwand en vacuole zorgen samen voor stevigheid.
Plastiden
o Bladgroenkorrels (chloroplasten)
Fotosynthese
Energie uit zonlicht wordt vastgelegd in glucose.
o Zetmeelkorrels
Opslag reservevoedsel.
o Kleurstofkorrels
Kleur geven aan plantendelen (bijvoorbeeld vruchten).
Eindterm domein B2
De kandidaat kan met behulp van de concepten homeostase, transport, assimilatie en
dissimilatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voeding verklaren op
welke wijze de stofwisseling van cellen van prokaryoten en eukaryoten verloopt.
Subdomein B2.2
Je kunt in een context:
1. uitleggen dat bepaalde stoffen door passief transport en andere door actief
transport membranen kunnen passeren;
2. een relatie beschrijven tussen de osmotische waarde binnen en buiten een
cel en de invloed daarvan op de stevigheid.
Deelconcepten
diffusie, osmose, semi-permeabel membraan, selectief permeabel, receptoreiwit,
ionentransport, isotonisch, hypotonisch, hypertonisch, plasmolyse, turgor, osmotische druk,
osmotische waarde, actief transport, passief transport, endo- en exocytose,
celplasmastroming.
Transport door cellen
Celmembraan
Omgeeft de celinhoud.
o Grens tussen cel en omgeving.
4