Scheikunde samenvatting SE1 H1, 2, 4, 7, 8, 10 & 11
Hoofdstuk 1: Microstructuren
~Periodiek systeem
Groepen: verticale kolommen.
Geeft aantal elektronen in de buitenste schil aan.
Perioden: horizontale rijen.
Geeft aantal gebruikte schillen van dat atoom.
Ca:
- Groep 2 2 elektronen in de buitenste schil.
- Periode 4 4 schillen in gebruik.
Naam Eigenschap
Groep 1 Alkalimetalen Reageren heftig met water
Groep 2 Aardalkalimetalen
Groep 17 Halogenen Zeer reactief
Groep 18 Edelgassen Reageren nergens mee
~Algemeen
Atoommassa= een gemiddelde van de in de natuur voorkomende isotopen (eenheid is ame in u).
Atoomnummer= gelijk aan protonen. Aantal protonen = Aantal elektronen.
Massagetal= aantal p+ en n0 in de kern
massagetal
atoomnummer
Gemiddeld massagetal=
,~Bindingen
Atoombinding= de binding tussen niet-metaalatomen waarbij gemeenschappelijke elektronenparen
ontstaan.
Vanderwaalsbinding= binding die moleculen bij elkaar houdt in vaste en vloeibare fase
De grootte van molecuul bepaalt hoe sterkt de VanderWaalsbinding is.
Hoe groter het molecuul:
1. Hoe grote de molecuulmassa
2. Hoe sterker de VanderWaalsbinding
3. Hoe hoger het kookpunt
In gasfase is de VanderWaalsbinding helemaal opgeheven.
Kristalrooster= in vaste fase zijn moleculen in moleculaire stof ->vaak in vast patroon gerangschikt. Er vindt
daarbij dus regelmatige stapeling van deeltjes plaats. Dat noemt men een kristalrooster.
Molecuulrooster= kristalrooster bij moleculaire stoffen
Organische moleculen= stoffen waarin zich C en H atomen bevinden
Anorganische moleculen= stoffen waarin zich geen C en H atomen bevinden
~Water
H2O: polaire stof
- VanderWaalsbinding tussen moleculen
- heeft dipool in molecuul
- Waterstofbruggen (H-bruggen)
Waterstofbruggen= extra binding tussen watermoleculen
Stoffen waarvan moleculen OH-groep/NG-groep bevatten, vormen waterstofbruggen.
Hydrofiele stoffen= polaire stoffen die goed oplosbaar in water zijn.
Hydrofobe stoffen= apolaire stof die slecht in water oplost.
Hoofdstuk 2: Brandstoffen
~Systematische naamgeving -> zie blauwe bundel
~Energiediagram
Exotherme reacties= reactie waarbij energie vrijkomt.
Vb: explosie van vuurwerk
Endotherme reacties= reactie waarbij er continu
energie moet worden toegevoeggd.
Vb: maken van suikerspin
Energiediagram= daarin worden energieniveaus van
reactie weergegeven.
, Exotherme reactie
endotherme reactie
Activeringsenergie Eact= de energie die nodig is om de
bindingen van de beginstoffen open te breken.
Reactiewarmte ∆E= de hoeveelheid energie die
vrijkomt of de hoeveelheid energie die nodig is bij een
chemische reactie.
∆E > 0 bij endotherme reactie neemt reagerende
stof energie op, teken positief
∆E < 0 bij exotherme reactie geeft reagerende stof
energie af, teken negatief
~Naamgeving
Alkanen= verzadigde koolwaterstoffen met de algemene formule CnH2n + 2
Alkenen= onverzadigde koolwaterstoffen met de algemene formule CnH2n
~Molariteit
In de chemie rekenen we bij oplossingen met het begrip ‘concentratie’ oftewel ‘molariteit’.
hoeveelheid mol van de opgeloste stof
Molariteit=
aantal liter waar het∈ zat
n
M=
V
Concentratie = molariteit
De concentratie geef je aan met haakjes:
[H+] is de concentratie van H+ ionen in mol/L of mmol/mL
Voorbeeld: Oplossing maken door 0,40 mol calciumnitraat op te lossen in 700 mL water. A) Bereken de
molariteit van de oplossing en B) bereken de ionenconcentratie in deze oplossing.
Ca2+ Ca
NO3- (NO3)2 Ca(NO3)2
Ca(NO3)2 (s) -> Ca2+ (aq) + 2NO3- (aq)
1 : 1 : 2
0,40
M= = 0,57 M (mol/L)
0,700
2 x 0,57 = 1,1 mol/L
Voorbeeld: Hoeveel gram natriumcarbonaat is nodig om 250 mL van een 1,30 M natriumcarbonaat oplossing
te krijgen?
n=MxV
n = 1,30 x 0,250 = 0,325 mol
0,325 x 15,99 = 34,4 gram
Hoofdstuk 4: Energie en chemie in beweging
~Reactiewarmte
Q = m x c x ∆T Q= warmte in J
m= massa in kg
c= soortelijke warmte in J/kg x K (binas)
∆T= temperatuurverschil in K of oC
, Voorbeeld:
0,12 mol bariumhydroxide losse we op in 200 ml water. De temperatuur gaat van 20,1 oC naar 22,3 oC.
Bereken de oploswarmte van bariumhydroxide in J/mol.
m= ?
200 ml x ρwater = massa
200 x 0,9982 = 199,64 gram = 0,19964 kg
Q= m x c x ∆T
Q = 0,19964 x (4,18 x 103) x 2,2 = 1835,9 J
Q = 1,8 x 103 J voor o,12 mol
1/12 x (1,8 x 103) = -1,5 x 104 J/mol
~Energieberekening
Ereactie = ΔEvormingrecatieproducten - ΔEvormingbeginstoffen
Ereactie is negatief? Exotherme reactie
Ereactie is positief? Endotherme reactie
Vb: Bereken het energie-effect voor deze reactie
CH2 + H2O -> C2H5OH
ΔEvormingbeginstoffen = +0,52 x 105 J/mol
-2,42 x 105 J/mol
ΔEvormingrecatieproducten = -2,78 x 105 J/mol
Ereactie = -2,78 x 105 – (-0,52 x 105 + - 2,42 x 105 )
Ereactie = 1,60 x 104 J/mol
Dit is dus een endotherme reactie
~Reactiesnelheid
∆[ A]
s= s= reactiesnelheid in aantal mol stof dat per liter per seconde
∆t
verdwijnt of ontstaat (mol L-1 s-1)
∆[A]= het verschil in mol per liter van een stof (mol L -1)
∆t= het verschil in tijd in seconde (s)
~Botsende-deeltjesmodel
Bij elke reactie verdwijnen beginstoffen en ontstaan reactieproducten.
Dit komt doordat moleculen van deze stoffen de hele tijd in beweging zijn en tegen elkaar botsen.
Als de moleculen op juiste plaats en met juiste snelheid tegen elkaar botsen:
1. Bindingen verbroken
2. Atomen kunnen zich hergroeperen tot nieuwe moleculen.
Effectieve botsing= botsing tussen moleculen die tot een reactie leidt
Hoe meer effectieve botsingen er plaatsvinden -> hoe sneller de reactie verloopt.
Botsende-deeltjesmodel= hiermee wordt de snelheid van een reactie modelmatig verklaard.
Met dit model kan de invloed van temperatuur, concentratie en verdelingsgraad ip de snelheid van reactie
worden verklaard.
Hoofdstuk 7: Ruimtelijke bouw van moleculen
§1 Lewisstructuren
~Lewistheorie
Om te begrijpen waarom water gebogen molecuul is -> Lewistheorie kennen