6 vwo 2020-2021
,Het concept Welvaart en Groei (domein H) komt aan bod in de lesbrieven Levensloop,
Wereldeconomie en Economische Crisis.
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de
oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes
op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door
wederzijds afhankelijke markten.
Onderwerpen en verwijzingen naar de lesbrieven
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
• de Lorenzcurve als weergave van de verdeling van het primaire inkomen en het
secundaire inkomen;
- Gini coëfficiënt;
- Percentage, percentielen, kwintielen;
- Nivelleren en denivelleren.
Levensloop hoofdstuk 2
• De categoriale inkomensverdeling als de verdeling van het BBP over de verschillende
inkomenscategorieën pacht, loon, rente, huur en winst, zijnde de beloningen voor de
inzet van productiefactoren (arbeid, natuur, kapitaal en ondernemerschap) in het
productieproces; Economische Crisis hoofdstuk 2 en 3
• De arbeidsinkomensquote (=AIQ) als het deel (of het percentage) van het nationaal
inkomen dat dient als beloning voor de verschaffing van de productiefactor arbeid;
Economische Crisis hoofdstuk 3
• aantonen dat het belastingstelsel een afspiegeling is van de opvattingen over de
gewenste mate van inkomens(on)gelijkheid tussen individuen en groepen;
- marginaal belastingtarief;
- gemiddeld belastingtarief;
- heffingskortingen.
Levensloop hoofdstuk 4
• verschillende tariefstructuren binnen belastingstelsels, zoals:
- boxenstelsel;
- progressief tarief;
- proportioneel tarief;
- degressief tarief.
Levensloop hoofdstuk 4
• verklaren waarom de Lorenzcurves kunnen verschillen tussen landen;
Wereldeconomie hoofdstuk 1
• structuurontwikkeling en de groei van het bbp door inzet van de productiefactoren
arbeid, natuur, kapitaal en ondernemerschap en de relatie tussen zowel de
kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen van deze productiefactoren
(aanbodfactoren); Economische Crisis hoofdstuk 3;Wereldeconomie hoofdstuk 2
• productiviteitsverschillen tussen landen verklaren; Wereldeconomie hoofdstuk 2
• convergentie en divergentie van ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen aan de
hand van de ontwikkeling van en determinanten voor het bbp verklaren.
Wereldeconomie hoofdstuk 4
2
,• de economische motieven voor het al dan niet aangaan van internationale
samenwerkingsvormen in relatie tot welvaart en economische groei;
- vrijhandel;
- protectie (zoals invoerrechten, contingentering dumping, infant industry).
Wereldeconomie hoofdstuk 2
• Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor arbeid en/of arbeidsproductiviteit
bepalen, zoals scholing, knowhow/ervaring, gezondheid en specialisatie;
Economische Crisis hoofdstuk 3;
• Indicatoren die de kwantiteit van de factor arbeid bepalen, zoals:
- arbeidstijd en deeltijdwerk;
- personen en arbeidsjaren en/of arbeidsuren;
- arbeidsparticipatie;
- vergrijzing;
- wig;
- (potentiële) beroepsbevolking;
- leerplicht en pensioengerechtigde leeftijd;
- loonkosten per eenheid product.
Economische Crisis hoofdstuk 3
• indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor kapitaal en/of productiviteit
bepalen, zoals:
- onderzoek en ontwikkeling;
- internationalisering;
- creatieve destructie;
- (duurzame ) innovatie;
Economische Crisis hoofdstuk 2 en 3
• Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor kapitaal bepalen, zoals:
- investeringen (uitbreidingsinvesteringen en/of vervangingsinvesteringen);
- investeringsklimaat;
- stimuleringsmaatregelen.
Economische crisis hoofdstuk 1 en 2
• met voorbeelden uitleggen dat ontwikkelingen op een bepaalde markt gevolgen
kunnen hebben voor de uitkomsten op een andere markt; Economische Crisis
hoofdstuk 1
• de reële en monetaire kringloop uitleggen en grafisch en rekenkundig toelichten
waarbij de volgende sectoren worden onderscheiden: gezinnen, ondernemingen,
overheid buitenland en financiële instellingen; Economische Crisis hoofdstuk 2
• de relatie tussen het BBP (als welvaartsmaatstaf) en de toegevoegde waarde;
- bruto toegevoegde waarde;
- netto toegevoegde waarde;
- afschrijvingen.
Economische Crisis hoofdstuk 2
• De vorming van het BBP (Bruto Binnenlands Product) en NBP (Netto Binnenlands
Product) waarbij de volgende methoden kunnen worden onderscheiden:
- de objectieve methode;
- de bestedingsmethode;
- de subjectieve methode. Economische Crisis hoofdstuk 2
• de relatie tussen Nationaal Inkomen en Nationaal Product (bruto en netto);
Economische Crisis hoofdstuk 2
3
,• de omvang van het BBP en NBP als een beperkte welvaartsmaatstaf rekening
houdend met;
- nominaal en reëel;
- eng versus ruim welvaartsbegrip;
- welvaartsbegrip per capita;
- de rol en omvang van de informele sector;
- Human Development Index en groen BBP (inclusief externe effecten).
Economische Crisis hoofdstuk 2
• het systeem van de nationale rekeningen uitleggen (inclusief de Staat van Middelen
en Bestedingen) met inachtneming van de volgende factoren:
gezinnen, ondernemingen, overheid, buitenland en financiële instellingen;
Economische Crisis hoofdstuk 2
• met behulp van berekeningen de geldkringloop en nationale rekeningen verhelderen.
Economische Crisis hoofdstuk 2
• de betalingsbalans (boekhoudkundig) als overzicht van de handel en betalingen
tussen landen; lopende rekening (inclusief saldi) en kapitaalrekening (inclusief saldi);
Wereldeconomie hoofdstuk 3
• de relatie tussen het nationale spaarsaldo en het saldo op de lopende rekening;
Wereldeconomie hoofdstuk 3;
• de relatie tussen de wisselkoers en de betalingsbalans en de wijze waarop een
wisselkoers tot stand komt; Wereldeconomie hoofdstuk 3;
4
, Het Bruto Binnenlands Product (BBP)
De waarde van de productie van een bedrijf kun je vaststellen door de omzet, de
afzet (hoeveelheid) vermenigvuldigt met de verkoopprijs(zen), te verminderen met de
inkoop van de grondstoffen (of de inkoopprijs van de goederen) en de energie (gas,
water, elektra). We noemen de productiewaarde ook wel de toegevoegde waarde.
Als je de productiewaarden van alle bedrijven en overheid bij elkaar optelt dan krijg je
het bruto binnenlands product (bbp).
De toegevoegde waarde kan ook berekend worden door de primaire inkomens bij
elkaar op te tellen. De primaire inkomens zijn de beloningen voor de geleverde
productiefactoren:
Productiefactor Beloning
Natuur Pacht
Kapitaal(goederen) Huur
Kapitaal(goederen) Rente
Arbeid Loon
Ondernemerschap Winst
Voor de economie van een land geldt dat productie = inkomen, en dus:
Bruto toegevoegde waarde = Bruto binnenlands product = Bruto binnenlands inkomen
Netto toegevoegde waarde = Netto binnenlands product = Netto binnenlands inkomen
Netto binnenlands inkomen = Bruto binnenlands inkomen – Afschrijvingen
Er is een kringloop van productie die tot inkomen leidt; die inkomens worden weer
gebruikt om producten van bedrijven te kopen. Dit proces noemen we de
economische kringloop.
Hierboven staat een economische kringloop op macroniveau (dus voor een land als
geheel), waarbij de overheid en het buitenland voor het gemak eerst buiten
beschouwing zijn gelaten. In deze figuur zijn twee kringlopen te zien:
• De reële kringloop (de dikke zwarte pijlen): de bedrijven huren en kopen de
productiefactoren om goederen en diensten te kunnen maken. De gezinnen
leveren die productiefactoren in de vorm van arbeid, kapitaal en natuurlijke
hulpbronnen;
• De geldkringloop (de dunne rode pijlen) laat de betalingen voor de geleverde
productiefactoren zien (loon, huur, winst, rente en pacht) en de bestedingen
van de gezinnen aan goederen en diensten.
5