De aarde
2.1 De aarde in het zonnestelsel
Aarde in 365 dagen en 6 uur rond de zon (daarom eens in 4 jaar schrikkeljaar 1 extra dag).
2.2 Geografische coördinaten en tijdzones
nulmeridiaan: greenwich in, londen.
2.3 Seizoenen: zomer, herfst, winter en lente
Aarde staat schuin → seizoenen. Juni: zomer (NH), december: winter (NH). 21
sept, 21 maart: dagen en nachten precies even lang.
2.4 Getijden: vloed en eb
Maan draait in 27 dagen om aarde. Aantrekkingskracht maan, zon en
draaiing aarde → eb (laagste waterstand) en vloed (hoogste waterstand.
Twee keer eb en vloed in 24 uur. (getij ong 6 uur).
2.5 Endogene krachten
Krachten van binnenuit op aardkorst inwerken.
- Continentbewegingen: stroming magma → aardplaattektoniek. 2 soorten platen:
continent = 25-30 km dik (graniet), oceaan = 5-10 km dik (basalt).
Soorten bewegingen:
● Divergent: platen uit elkaar → magma omhoog → oceanische rug.
● Convergent: 3 manieren;
Subductie plooiingsgebergte trog en eilandboog
● Transform: → aardbevingen en vulkanen.
- Aardbevingen: in zee = zeebeving, kan vloedgolf/tsunami ontstaan.
- Vulkanen:
, Kegelvulkaan (lava, erg stroperig, stolt → stollingsgesteente)
Schildvulkaan (lava, erg vloeibaar, lava vloeit snel → platte vulkaan)
Hotspot (hotspot = mantel → nieuwe vulkaan, platen verschuiven → rij
vulkanen).
- Vulkanische verschijnselen: grondwater op breuklijn in aanraking met hete
ondergrond → warm waterbronnen, kokende modder, stoom en
zwaveldamp.
- Horst en slenk: delen aardkorst zakken weg = slenk, delen die blijven staan of
omhoog gaan = slenk.
2.6 Exogene krachten
Krachten van buitenaf op aardkorst inwerken.
- Verwering: gesteente verbrokkeld of lost op. 3 soorten verwering:
● Mechanische verwering: temperatuurverschillen → gesteente
breekt.
● Chemische verwering: oplossen van gesteente, door bv zure regen.
● Biologische verwering: boomwortels in steen → gesteente breekt.
- Erosie: na mechanische verwering. 4 manieren:
● Zwaartekracht: loszittende keien vallen, slaan tegen zijwand rots en schuren
stukjes weg.
● Gletsjers: langzaam bewegende ijstong, ontstaan door ophoping
sneeuw. Stenen onder gletsjer schuren over bodem → U-vormig dal.
● Water van beken en rivieren: rivier neemt keine, grind, zand en klei
mee, schuren over bodem (bovenloop snelste). Midden en
benedenloop laat de rivier keien etc vallen → V-vormig dal.
● Wind: kan alleen zandkorrels/droge klei meenemen → schuurt langs
stenen. Zandkorrels op grond blijven liggen → afzettingslaag
(sedimentgesteente).
Gesteentekringloop:
Sedimentgesteenten: keien, grind,
zand, klei.
Stollingsgesteenten: graniet/basalt.
Metamorf gesteenten: leisteen,
marmer, bruinkool, steenkool.