Microbiologie course 4 leerjaar 1 BML HAN Nijmegen
Micro-organismen hebben microbiële cellen:
Metabolisme opname van voedingsstoffen
Groei celdeling
Evolutie
Eigenschappen die microbiële cellen kunnen hebben:
Differentiatie overlevingsstrategie (zoals schimmels die sporen achterlaten)
Communicatie uitwisseling van chemische verbindingen
DNA uitwisseling
Beweeglijkheid door middel van flagellen
Cyanobacterie: dit is een chlorofyl die zuurstof produceert, hierdoor ontstonden eukaryoten,
planten, zoogdieren en de mens.
Luca: (Last Universal Common Ancestor) de laatste cel waarvan de mens afstamt.
Tree of life
>Tree of life is gebasseerd op DNA sequenties van het gen coderend voor RNA
Prokaryoten
>1-5 µm
>Bacteria en archea
>Organellen zijn afwezig
>Circulair DNA
>1 chromosoom
>Géén kernmembraan
>Transcriptie en translatie in cytoplasma
>Cytoplasmamembraan voor energie
Archea
>Prokaryoten
>extermofielen
Thermofielen
Halofielen
Acidofielen
>Methanogenen: productie van methaan
Eukaryoten micro-organismen
>protisten
>Rode en groene algen
>schimmels en gisten
Virussen
>Obligaat intercellulair parasiet heeft altijd een andere cel nodig om te groeien
>Infecteren zowel prokaryoten als eukaryoten
>Afwezig in de Tree of life, want ze voldoen niet aan de eigenschappen zoals metabolisme, groei etc.
1
,Microbiologie course 4 leerjaar 1 BML HAN Nijmegen
Morfologie van bacteriën
=kokken streptococcus, staphylococcus
=Staven E.coli, Pseudomonas
=Spirillum Helicobacter, Pylori, Campylobacter
Celgrootte
>E.coli 1x2 µm
>Eukaryoten cellen: 8 tot 600 µm
>Voordeel van de kleine cel: een heel efficiënt oppervlak, hoe makkelijker ze afvalstoffen kunnen
uitscheiden en voedingsstoffen kunnen opnemen. bevorderd groeisnelheid
De bacteriecel
>cytoplasma
>Ribosomen
>DNA
>Cytoplasma
>Celwand
>Kapsel
>Pilli
>Luchtblaasje en opslag (granules)
>Endosporen
>Flagella
Cytoplasma
>Waterige oplossing waar macromoleculen, kleine organische molecule, anorganische ionen (zouten,
suikers etc) in opgelost zijn
>Bevat ribosomen, nucleoid, granules, luchtblaasjes en endosporen
>Bevat géén organellen
Het is een “organel” op het moment dat het door een membraan omgeven is, ribosomen hebben
bijvoorbeeld geen eigen membraan.
Ribosomen
>Opgebouwd uit eiwitten en ribosomaal RNA
>Grote en kleine subunit
>Verantwoordelijk voor de translatie van mRNA naar eiwitten
>Eenheid is S voorbeeld: de grote unit is 50S en de kleine is 30S, dit geeft samen een grootte van
70S
DNAcirculair
>Zit niet in een celkern, maar zit in een nucleoid (gebied) zodat het DNA niet geheel verspreid is.
>Extrachromosomaal DNA plasmide DNA
>In plasmide DNA zit extra informatie, maar is niet noodzakelijk voor de overleving
2
, Microbiologie course 4 leerjaar 1 BML HAN Nijmegen
Cytoplasma membraan
>Opgebouwd uit een dubbele fosfolipidelaag hydrofoob en hydrofiel gedeelte
Membraaneiwitten
>Perifere eiwitten als het op het membraan ligt
>Transmembraaneiwitten als het in het membraan zit, zoals hydrofobe gedeeltes.
>functies van de eiwitten:
Gedeelte is herkenning, grootste gedeelte zijn kanalen voor in en uitlaten van stoffen
Functies cytoplasma membraan
>Permeabiliteitsbarrière zorgt ervoor dat niet zomaar alles in en uit de cel kan
>binden van eiwitten
>Bij bacteriën zorgt het voor energie vanwege de protonaandrijvende kracht
Permeabiliteit
>Voorkomt lekkage
>Zorgt voor diffusie van kleine hydrofobe moleculen
>Géén diffusie van geladen en polaire deeltjes moet door middel van kanalen
>Water en glycerol kunnen de cel in en uit diffunderen met behulp van kanalen (aquaporines)
Actief transport
>Met behulp van transporteiwitten
>Transport van lage naar hoge concentratie
>Drie kenmerken:
Verzadigingseffect.
Hoge specificiteit ieder molecuul heeft eigen transport
Sterk gereguleerd
Transportsystemen: drie verschillende
>Eenvoudig transport
1 enkel transmembraan transport eiwit
Energie: protonaandrijvende kracht
Uniport: 1 stof naar binnen
Symport: 2 verschillende stoffen gaan tegelijkertijd door het eiwit heen
Antiport: tegenwerkend systeem als molecuul A naar binnen wil moet molecuul B naar
buiten en passeren elkaar halverwege
>Groep translocatie:
Verschillende eiwitten bij betrokken
Chemische modificatie van substraat tijdens transport zodra het molecuul naar binnen
gaat wordt het aangepast
Energie: energie-rijk organische molecuul glucose zelf
De verschillende eiwitten zorgen ervoor dat de fosfaat loskomt en naar het juiste kanaal
gebracht wordt, waarna het aan glucose gehangen wordt.
3