Thema 1 Voeding
1.1 COM-B Model
Probleemanalyse analyse van risico gedrag Analyse van gedragsdeterminanten ontwikkeling
van interventies implementatie en verspreiding Evaluatie
Gedragsdeterminanten
C = capability/vermogen fysiek en psychologisch
O = opportunity/gelegenheid sociaal en fysiek
M = motivatie bewust en onbewust automatisch(onbewust) en reflectieve(bewust)
Welk gedrag veranderen?
- Belangrijk
- Veranderbaar
- Meetbaar
Specificeren
- Wie moet wat anders doen, wanneer, waar en hoe?
Capability = Weten waarom je het moet doen en weten hoe je het moet doen
Opportunity = het wordt gefaciliteerd en anderen doen het ook
Motivation = Overtuiging hebben dat het zinvol is en positieve emoties ervaren
1.2 Bewust en onbewust gedrag
95% is onbewust, 5% is bewust
De motivatie van iemand wordt bepaald door drie factoren:
- Attitude de houding die je hebt over een bepaald iets, mening wordt bepaald tussen voor
en nadelen
- Sociale invloed sociale norm, druk, omgeving
- Self – efficacy, eigen effectiviteit eigen ervaringen en zelfvertrouwen
Bewust gedrag frontale kwab
Systeem 1 = onbewust denken
Systeem 2 = rationeel/bewust denken
Ontwikkelen van een nieuwe gewoonte duurt 66 dagen
1.3 Nudging
Denkprocessen
Heuristisch Autorijden op een lege weg, oplossen van 1+1
Analytisch parkeren op een krappe plek
Gedragsprincipes tot nu toe
- Invloed fysieke omgeving
- Invloed sociale omgeving
- Gewoonte gedrag
- Wilskracht/ zelfregulering
- Korte termijn beloning
- Uitstelgedrag
- Optimistische bias
Implementatie intenties als situatie X zich voordoet, dan voer ik gedrag Y uit
,Kleine veranderingen in de omgeving Nudges
Nudge De presentatie van keuze alternatieven die de gewenste (gezonde) keuze makkelijker
maken zonder de alternatieve (ongezonde) keuzes te verbieden (Thaler & Sunstein 2009)
Nudge Een nudge is een simpele, doelbewuste en transparante aanpassing in de keuze
architectuur die gewenst gedrag beinvloed door in te spelen op de heuristische manier waarop
mensen keuzes maken zonder alternatieve keuzes onmogelijk te maken ( De Ridder & Gallebaart
2015)
Nudge = Laagdrempelig
- Goedkoop en gemakkelijk uit te voeren
- Niet onderhevig aangeboden of verboden
- Weinig weerstand
Typering van Nudge:
Nudges kunnen worden onderscheiden op basis van:
- Type vorm van de nudge
- Setting de plaats waar de nudge wordt uitgevoerd
- Gedraging het effect dat de nudge probeert de bewerkstelligen op de gezondheid
Priming priming verwijst naar de mysterieuze werking van het automatische systeem van de
hersenen. Bijvoorbeeld associeert autorijden met mac donalds
Verschil tussen prime en nudge:
- Priming is een manier waarop ons gedrag beïnvloed door de omgeving waarin we ons
bevinden
- nudging is zogezegd een duwtje in de richting van de juiste keuze door een ‘vaak subtiele’
aanpassing aan de omgeving
1.4 ZDT Zelf determinatie theorie
Model van gedragsverandering focus op individu
- Mensen zijn de baas over eigen leven
- Gedragingen als resultaat van
- individuele keuzes
- externe factoren
- sociale factoren
Model van gedragsverandering Rationeel (bewust) gedrag
- Bereidheid: willen
- Gereedheid: klaar zijn
- Vermogen: kunnen
Stages of change model:
- Pre- contemplatie
- Contemplatie
- Preparatie
- Actie
- Behoud
ZDT
- Competentie ik kan het
- Autonomie ik kan het zelf
- Verbondenheid ik hoor erbij
,Thema 2
2.1 Anatomie spijsverteringsstelsel
- Mond
- Slokdarm
- Maag
- Dunne darm alvleesklier, lever en galblaas
- Dikke darm
- Endeldarm
Mond, hier wordt het voedsel gekauwd, amylase is een enzym dat breekt zetmeel af en
dat is een meervoudige suiker. 1 tot 1,5 liter speeksel per dag, een klier bij je onderkaak,
klier bij de oor en een klier onder de tong. Ph waarde speeksel is 7,4.
keelholte, begin van het slikproces
slokdarm, verbinding naar de maag, doormiddel van peristaltische bewegingen gaat het eten naar
de maag.
maag, mengt je eten met maagsappen en wordt het CHYME, opslagfunctie en vertering. Cardia=
de maagmond. Er wordt gastrine opgewekt dat de maagsapkliertjes prikkelt tot sap afscheiding. Je
eten blijft ongeveer 6 uur in de maag.
Amylase is hier inactief hier dus vind er geen afbraak van koolhydraten plaats.
Er wordt vitamide b12 aangemaakt in de maag.
twaalfvingerige darm, galblaas en alvleesklier voegen sappen toe en gal wordt gemaakt in de lever,
gal wordt uitgestort dat komt erbij. Verder verteren van koolhydraten, eiwitten en vetten. Gal is nodig
voor vetten af te breken.
dunne darm, stoffen worden via de darmwand opgenomen, 3 tot 10 uur is het daar. Snelheid si het
hoogste bij proximaal en het laagste bij distaal.
Absorptie van voedingsstoffen. Doorsnee dunne darm, zitten darmvlokken (fillie?) in die de
oppervlakte kunnen vergroten tot wel 10x.
dikke darm (colon), haalt het vocht en zout eruit, reabsorptie. Opgaand = proximaal, horizontaal =?
Afgaand= proximaal
Endeldarm, opslagplek voor de ontlasting
Lever is het grootste orgaan in de maagholte, produceren van galzouten, handhaven van
lichaamstemperatuur in rust. Lever produceert. Galblaas slaat op. En de alvleesklier (pangreas) bevat
stoffen om koolhydraten verder te verteren (amylase). Bevat belangrijke hormonen, insuline en
glucagon.
- In de maag vind geen amylase plaats van de koolhydraten
, De drie slikfases:
1.Orale fase
- Verloopt willekeurig
- De tongranden en tongpunt worden achter de gebitselementen tegen de bovenkant gedrukt
- De tong welft zich nu van voor naar achter tegen het harde gehemelte, waarbij de spijsbolus in de
richting van de keelholte wordt gedreven.
2. Faryngeale fase (strottenhoofd)
- Reflexmatig
- Mond is afgesloten door tong: neusholte is afgesloten door zacht gehemelte en huig; luchtpijp wordt
afgesloten door strotklepje.
- Sensoren in de slijmvlies van gehemeltebogen farynxwand worden geprikkeld start slikreflex
- Zodra de slikreflex is ingezet kan hij niet meer worden onderbroken.
3.Oesofogaele fase (slokdarm)
- Reflexmatig
- Begint met verslapping van de bovenste slokdarmspier
- De spijsbolus wordt door peristaltische activiteit en zwaartekracht van de musculatuur van de
slokdarm voortgedreven
Mond keelholte slokdarm (oesofagus) de maag (opslag, vertering en bescherming, voedsel
wordt CHYME = zure pasta) twaalfvingerige darm (duodenum) dunne darm nuchtere
darm(jejunum) kronkeldarm (ileum) dikke darm (colon) endeldarm
Voedingspatronen:
Omgeving Geografische ligging, mensen eten in het oosten van de wereld of de poolstreek anders
dan in Nederland. En klimatologische omstandigheden in elk land groeit ander voedsel en in elk
klimaat eet men ook ander voedsel. Ook de toegankelijkheid is belangrijk. In de poolstreek eten ze
bijvoorbeeld dierlijk en in het zuiden meer plantaardig.
Sociaal cultureel Opvoeding, welk voedsel vinden wij normaal en hebben wij aangeleerd, op welke
wijze er wordt gegeten en hoe veel. Ook ligt het wel eens aan de religie.
Persoonsgebonden fysiologisch, behoefte aan voedsel. Psychologisch, ik ruik iets en krijg trek
(Paflof effect). Of als je iets ruikt dat je spontaan misselijk wordt door een vorige ervaring.