Domein Wereld
à kernbegrippen: centrum-periferie (waar past land in wereldsysteem?) en tijd-ruimtecompressie
Globalisering
Globalisering: leidt tot integratie van gebieden en samenlevingen (global village). Mondiale &
transnationale (ev. digitale) informatie- en transportnetwerken (van bedrijven, instellingen en
migranten) omspannen de wereld. Belangrijkste motoren: tijd-ruimtecompressie (afname relatieve
afstanden - uitgedrukt in tijd, geld en moeite - waardoor gebieden relatief steeds dichter bij elkaar
komen te liggen; dit en economische groei van nabije gebieden beïnvloedt relatieve ligging) door
ontwikkeling transporttechnologie en informatietechnologie (met name vanaf 1970).
à Transporttechnologie: vervoer gebeurt sneller (bv. jumbojet; tevens verbeterde infrastructuur /
minder vertraging aan grens), in grotere hoeveelheden (schaalvergroting in vorm van
containertransport) / minder brandstofgebruik en dus goedkoper. Ook vindt vaker automatisering
van overslag & distributie plaats. Havens moeten worden aangepast op nieuwe schepen die diep
en breed vaarwater nodig hebben (aanlegplaatsen; havenactiviteiten richting kust verplaatst; bv
Tweede Maasvlakte). Grote schepen kunnen niet door kleine kanalen (bv Suezkanaal /
bottleneck) waardoor relatieve afstanden ook juist kunnen toenemen.
à Informatietechnologie: betere verwerking en verzending van informatie. Richting en intensiteit
communicatie wordt bepaald door economische (ongelijke toegang tot technologie), culturele en
sociaal-geografische factoren. Trend: afname van afstandsverval. Snelle communicatie is
essentieel voor het sturen van mondiale productie, transport & distributie. Bij recente
economische ontwikkeling wordt fase van vaste communicatiemiddelen vaak overgeslagen.
- De verschillende dimensies van globalisering:
Economische globalisering: mondiale (digitale) kapitaalstromen o.a. door opsplitsing
productieketens door multinationale ondernemingen welke leidt tot verandering internationale
arbeidsverdeling (uitschuiving van veelal arbeidsintensieve processen / footloose industries, zoals
assemblage & kledingindustrie, naar nieuwe industrielanden; veelal in Azië); hierbij zoeken ze voor
elk productieonderdeel locaties met de meeste comparatieve voordelen en verplaatsen ze afdelingen
continu (bv wanneer lonen stijgen of productiemethoden veranderen; kan ook verplaatsing binnen een
land zijn). Ondanks bijkomende transportkosten zijn eindproducten door uitschuiving / opsplitsing
productieketen goedkoper; winst centrum, maar ook (semi-)periferie profiteert (zie spread-effecten).
Onderzoek, design, coördinatie en meeste verkoop blijft in centrum (soms productie hoogwaardige
goederen); hier bevindt zich de (gespecialiseerde) kennis en koopkracht. MNO’s proberen in
toenemende mate internationaal afzetmarkten te veroveren (bij voldoende koopkracht); geeft
internationale concurrentie. Opheffen handelsbelemmeringen maakt goedkope import en export van
goederen mogelijk; vrijhandel (gestimuleerd door Wereld Handelsorganisatie WTO) is daarom
noodzakelijk voor economische globalisering. Mondiale economische samenwerking / handel maakt
afhankelijk (lokale crisis wordt over hele wereld gevoeld). Merendeel van handelsstromen voltrekt
zich tussen (wereldsteden van) triade (VS, Europa en Japan), maar door uitschuiving productie is er
groei van economische activiteit in landen rond de Pacific Rim (o.a. China / (ZO-)Azië; met name
economische positie Japan verzwakt juist); dit heet global shift. Opkomst van economieën op
zuidelijk halfrond leidt tot meer zuid-zuid-investeringen.
à vestigingsvoordelen voor arbeidsintensieve (productie)afdelingen MNO’s: lage lonen, groot
aanbod arbeidskrachten, goede bereikbaarheid (door infrastructuur; via mainport /
(lucht)haven; als op het buitenland gericht is kustlocatie gunstig), afwezigheid handels-
belemmeringen / belastingen, geen strikte milieueisen / arbeidsvoorwaarden (gemuilkorfde
vakbonden), goedkope grond / gebouwen, gunstige relatieve ligging t.o.v. kerngebieden (bv
Singapore met grote haven in ZO-Azië), aanwezigheid andere bedrijven (agglomeratievoordelen;
gezamenlijke levering). Bij non-footloose* industries is ook nabijheid grondstofvoorraden /
afzetmarkt van belang. Politieke instabiliteit / overheidscensuur (communisme in China; is
desondanks toch bereid buitenlandse investeringen toe te staan) en risico van natuurrampen
kan MNO’s afschrikken. *Footloose = (grond)stoffen overal beschikbaar / komen overal vandaan.
à In toenemende mate uitschuiving hoogwaardigere productie / diensten. Vereist zijn dan tevens
arbeidskrachten met voldoende kennisniveau / die Engels spreken (China taalbarriere). Lage
kosten minder belangrijk (zie ook vestigingsvoordelen Randstad).
,à soms bewuste keuze om productieafdeling nabij hoofdkantoor (in centrumland) te plaatsen
(ondanks hogere productiekosten) vanwege geringere transportkosten / makkelijker persoonlijke
contacten kunne plaatsvinden.
à bij economische groei is er meer geld voor scholing & investeringen (in innovatie).
Politieke globalisering: informatie-, kapitaal- en handelsstromen onttrekken zich steeds vaker aan
invloed en grenzen van de staat. Er is een toename van politieke samenwerking tussen landen; steeds
meer soevereine macht door staat afgestaan aan internationale organisaties: gouvernementeel of niet-
gouvernementeel (NGO’s). Het proces van politieke en economische blokvorming (in Europa) trad in
stroomversnelling na Koude Oorlog (1989) door openen grenzen met Oostblok (communistisch /
planeconomie à kapitalistisch / vrijhandel). Andere machtsblokken zijn VS, Japan en in toenemende
mate China / ZO-Azië; hier worden veel beslissingen genomen. Momenteel heeft VS overheersende
rol als hegemoniale staat. Tegenreacties op politieke globalisering is nationalisme en regionalisme:
lagere overheden eisen meer autonomie op. Met politieke globalisering verandert de definitie van
burgerschap: burger van staat of wereld?
Culturele globalisering: grenzen tussen cultuurgebieden vervagen door diffusie / (totstandkoming
van) verspreiding van cultuurelementen via o.a. kolonialisme, migratie, toerisme en internet.
Verspreiding cultuur (en mensen; bv. migranten in VS) daalt echter met afstand tot de bron. Snelheid /
stadium diffusie tastbare cultuurelementen hangt af van: duur van bestaan, grootte benodigde
afzetmarkt, door welke filialen verkocht. Vooral in stedelijke gebieden (bij bovenlaag bevolking)
snelle standaardisering / homogenisering; trend van amerikanisering: bv Engels als lingua franca.
Op kleiner schaalniveau (door wederzijdse beïnvloeding) heterogenisering / transnationale cultuur.
Hoewel immateriële cultuuraspecten veelal behouden blijven steeds meer tegenreacties tegen
aantasting regionale of nationale identiteit (lokalisering en nationalisme; fundamentalisme).
à diffusie op verschillende schaalniveaus: mondiaal bv. amerikanisering, internationaal bv. tussen
voormalige kolonie en moederland en regionaal bv stad -> platteland.
- Globalisering ter discussie:
Voorstanders van de globalisering wijzen op het grotere aanbod van goedkopere goederen & diensten
op de wereldmarkt, het feit dat landen zich kunnen specialiseren (hoogwaardige goederen) en de
spread-effecten die (semi-)periferie ondervindt: investeringen van MNO’s en toerisme hebben geleid
tot toestroom van kapitaal, kennis & werkgelegenheid en zodoende tot economische groei (bv. China,
Aziatische Tijgers). Concurrentie door bv. vestiging / import door buitenlandse bedrijven stimuleert
binnenlandse bedrijven tot verbetering en innovatie eigen productie(methoden); dit heeft een blijvend
positief effect op (semi-)perifere economieën in tegenstelling tot directe en kortstondige
ontwikkelingshulp.
à Let op: in centrum neemt werkeloosheid onder laagopgeleiden toe door uitschuiving
laagwaardige banen naar (semi-)periferie / doordat werk steeds hoogwaardiger wordt.
à Bij groeiende welvaart en bevolking (mondiaal / vooral opkomende grootmachten mede door
industrialisatie & investeringen centrum) neemt vraag naar landbouwproducten / grondstoffen /
energie (bv biobrandstoffen / investeringen stuwdammen) toe. Landen met onvoldoende
voorraad in eigen land (kan ook aan klimaat liggen), zullen moeten importeren uit andere landen
(gunstig voor (semi-)periferie): meer werkgelegenheid en prijspeil export stijgt).
Tegenstanders wijzen op het verlies van culturele diversiteit, snellere verspreiding ziekten; bovenal
profiteert niet iedereen van de economische groei. Anders-globalisten (verzet tegen huidige
globalisering) beargumenteren:
(Economische) globalisering leidt vaak tot grotere regionale & sociale ongelijkheid tussen gebieden
& groepen mensen (in de (semi-)periferie). Verklaring:
- Er wordt (door buitenland) vooral geïnvesteerd in die gebieden die het al goed doen (grote steden,
nabij grondstoffen; zoals in China); deze gebieden komen in positieve spiraal terecht (trekt andere
bedrijven aan, werknemers, verbeterde infrastructuur enz.) terwijl het platteland in negatieve
spiraal terechtkomt (bv ongewenste migratie / braindrain door trek naar grote stad).
- Kleine ondernemers kunnen niet concurreren met grootschalige inheemse bedrijven (door
modernisering / investeringen) of buitenlandse bedrijven (door vrijhandel toegang tot nationale
afzetmarkt; soms dumping door protectionistische maatregelen van bv EU). (zie ook nat. hulpbr.)
,à Ongelijke economische ontwikkeling in (semi-)periferie gaat gepaard met fragmentarische
modernisering (bv. groot verschil in moderniseringsgraad tussen stad & platteland of kust &
binnenland; ook binnen steden) en duale economie. De moderne maatschappij (bv zakelijke
diensten, exportgeoriënteerde (lage)lonenindustrie, commerciële landbouw; gericht op mondiale
markt) is hierbij vaak in handen van het buitenland; contrasteert en concurreert met traditionele
maatschappij (bv informele sector en traditionele landbouw; gericht op lokale markt).
Ongelijkheid remt ontwikkeling; conflicten ontstaan / geringe bijdrage traditionele sector.
In ons geglobaliseerde wereldsysteem uitbuiting van de (semi-)periferie door het centrum / MNO’s.
Backwash-effecten die (semi-)periferie ondervindt: ruilvoetverslechtering, uitputting bodem en
grondstoffen (bv. tropisch regenwoud), ruimtelijke afwenteling (vervuiling / kinderarbeid / slechte
arbeidsomstandigheden en -betaling / belastingontduiking; problemen worden dus verplaatst; mogelijk
door geringe controle / bestuurlijke daadkracht, veel corruptie of weinig eisen milieu /
arbeidsomstandigheden; bij extreme armoede zullen arbeiders het werk toch wel aannemen), geld dat
afvloeit naar buitenland / corrupte overheid, braindrain, ontwrichting cultuur (verwestering) en
ontstaan ongelijkheid (zie eerdere uitleg).
- Het kolonialisme als start van de globalisering:
Vanaf de tijd van de ontdekkingsreizen en kolonialisme is er sprake van globalisering. Omdat
kolonialisme begonnen is vanuit Europa spreekt men van europeanisering; bv. werden talen en
godsdienst in kolonie beïnvloed door Europese cultuur. In deze tijd is de basis gelegd voor het huidige
centrum-periferiemodel. Signaalwoord ‘historisch’ duidt vaak op kolonies.
- 1500-1850: handelskolonialisme uitkomst voor groeiende bevolking in Europa; via handelsposten
aan de kust haalde men de gewenste producten (bv specerijen en metalen). Overheersend:
Spanje & Portugal en later Nederland.
- 1850-WOII: met de industriële revolutie nam geografische mobiliteit toe en steeg behoefte aan
grondstoffen & afzetgebieden. Om macht in koloniën veiligstellen (imperialisme) stichtte
men exploitatiekolonies (bv landen in Afrika en ZO-Azië). Overheersend: Groot-Brittannië.
- Na WOII dekolonisatie; er was echter nog lange tijd sprake van neokolonialisme waarbij
voormalige koloniën economisch afhankelijk bleven van moederlanden (zie ZO-Azië).
Overheersend: VS en Sovjet Unie (Koude Oorlog).
- Door de geschiedenis heen zijn tevens vestigingskolonies (bv. VS en Australië) gesticht die
dienden als nieuw land; werden afgeschilderd als overzees paradijs (ontsnapping aan vervuiling /
werkeloosheid in eigen land). Deze landen zijn nu onafhankelijk; nog relatief veel inwoners
voormalige moederland en goed ontwikkeld.
Mondiale indelingen en vergelijkingen
- Verschillende indicatoren bij indelingen van de wereld: (GB 234-249)
Indeling in cultuurgebieden met behulp van de culturele indicatoren taal en godsdienst. Op
grenzen tussen cultuurgebieden vaak conflicten. Indeling naar ontwikkeling / centrum-periferie-
indeling genoemd met economische, maar ook met sociale, demografische en politieke indicatoren.
à bij vragen over het plaatsen van een situatie / land in het centrum-periferiemodel: kijk vooral naar
functie (p = grondstoffen – sp = industrie – c = consumptie / diensten), inkomen (p = laag – sp =
gemiddeld – c = hoog) en vervoersstromen (p = vandaan – sp = doorvoer – c = naartoe; want
schepen varen van winnings- / productiegebied naar afzetgebied).
à semi-periferie maakt vaak een snelle economische groei door (vaak door industrialisatie). Rijke
oliestaten en voormalige Oostbloklanden behoren tot semi-periferie. (soms in model weggelaten)
à triade + Australië zijn voornaamste centrumgebieden.
à centrum-periferie-indeling is toepasbaar op verschillende schaalniveaus.
Economische indicatoren: bruto nationaal product / bruto binnenlands product / inkomen (per
hoofd); alternatief is koopkracht waarbij rekening wordt gehouden met het verschil in hoeveelheid
diensten en goederen die men in verschillende landen voor eenzelfde hoeveelheid geld kan kopen (in
atlas bnp/hoofd al gecorrigeerd voor koopkracht). Overige nadelen bnp/hoofd: verhult regionale en
sociale ongelijkheid op kleinere schaal (Gini-coëfficiënt geeft nationale economische ongelijkheid
weer), productie informele sector en zelfvoorziening niet meegerekend, sommige landen
, onbetrouwbare statistieken, omrekening valuta moeilijk vanwege ontbreken wisselkoers. Verdeling
beroepsbevolking; hoe minder ontwikkeld een land, hoe groter het aandeel werkzaam in de primaire
(en secundaire) sector. Werk (kennisintensief) in de tertiaire sector levert meer geld op dan werk
(arbeidsintensief) in de primaire sector; transitie kan zodoende tot economische groei leiden
(mechanisatie landbouw vaak beginpunt ontwikkeling land). Verder: omvang informele sector,
toegang tot informatietechnologie (belangrijk voor ontwikkeling), (hoogwaardigheid) exportpakket.
à verband mechanisatie landbouw / ruraal-urbane migratie / toename voeding beschikbaar.
Sociale indicatoren: analfabetisme, verstedelijkingsgraad en verstedelijkingstempo. Bij weinig
ontwikkeling: onevenwichtig stedelijk netwerk met overheersing van megastad/primate city; hoog
verstedelijkingstempo / lage verstedelijkingsgraad. Verklaring hoog verstedelijkingstempo: ruraal-
urbane migratie door hooggespannen verwachtingen stad en mechanisatie van landbouw (in
welvarende landen juist suburbanisatie), grote natuurlijke bevolkingsgroei in stad (door jonge
stadsbevolking & betere medische zorg hoger dan op platteland), opslokken randgemeenten door
groeiende stad; grote informele sector en krottenwijken het gevolg. In centrumlanden heeft groei van
steden vooral ten tijde van industriële revolutie plaatsgevonden; migranten werden hierbij beter
opgenomen in stedelijke economie, want geleidelijker, beleid en meerdere grote steden ontwikkeld.
Demografische indicatoren: bevolkingsgroei geen goede indicator (hangt af van geboorte- &
sterftecijfer / natuurlijke groei en migratiesaldo / sociale groei); sterftecijfer kan duiden op slechte
gezondheidszorg (periferie) en op vergrijzing (centrum). Leeftijdsopbouw: een groot aandeel mensen
in de werkende leeftijd (20-64 jaar) doet nationaal inkomen stijgen; groene druk (vergt investeringen
in scholing, huisvesting en werk), grijze druk (vergt investeringen in gezondheidszorg en
oudedagsvoorzieningen). Een hoge demografische druk (groot aandeel niet-productief) is dus
ongunstig voor economische groeimogelijkheden. Leeftijdsopbouw af te leiden van fase in
demografisch transitiemodel: pretransitiefase kent stabiele bevolkingsomvang (hoog sterftecijfer
door ongezond werk, gebrek voeding, slechte hygiëne & gezondheidszorg; hoog geboortecijfer /
vruchtbaarheid door kinderen als inkomstenbron, aanzien in sommige culturen, gebrek kennis /
voorbehoedsmiddelen, oudedagsvoorziening, biedt garantie vanwege hoge kindersterfte, jonge
leeftijdsopbouw), transitiefase (in EU vanaf industriële revolutie) kent bevolkingsgroei met
proletarische fase (dalend sterftecijfer) en moderne fase (dalend geboortecijfer), posttransitiefase kent
stabiele bevolkingsomvang (laag geboorte- en sterftecijfer door hoge welvaart; bij vergrijzing oude
leeftijdsopbouw waardoor sterftecijfer iets toeneemt). Hoe beter ontwikkeld een land, hoe verder dit
land zich in demografisch transitiemodel bevindt; afwijkingen van dit beeld veroorzaakt door oorlog,
natuurrampen en culturele gebruiken. Bevolkingsdichtheid en -spreiding vaak gekoppeld natuurlijke
mogelijkheden: vruchtbare kust- en riviervlakten (+goed bereikbaar) evenals vulkanische bodem
dichtbevolkt; droge, reliëfrijke of moerassige gebieden dunbevolkt. Andere factoren: relatieve ligging
t.o.v. economische centra, koloniale verleden.
à bevolkingsgroei voorspellen met bevolkingsdiagram: let op dat moeders van morgen al geboren
zijn, dus dat demografische maatregelen niet altijd direct te zien zijn. Als de jaargroep van ouders
groot is, worden er relatief veel kinderen geboren.
à vrijwel geen land bevindt zich in fase 1 (ook niet in 1950).
Politieke indicatoren, zoals handhaving mensenrechten en deelname aan internationale
samenwerkingsverbanden, kunnen ons helpen de wereld in te delen naar politiek systeem: democratie,
(communistische) dictatuur of militaire staat. In de koude oorlog was een er duidelijke tweedeling
tussen communistische oosten en kapitalistische westen (bipolair machtssysteem); recent neemt het
democratische gehalte in veel landen toe. Een zwak of corrupt bestuur belemmert economische
ontwikkeling van een land. Dictatuur kan indien stabiel positief voor ontwikkeling zijn.
- Valkuilen bij gebruik van indicatoren:
- Vaak alleen vergelijking mogelijk met relatieve cijfers (bv bnp/hoofd ipv bnp).
- Gebieden op basis van meerdere indicatoren vergelijken is betrouwbaarder / toeval speelt kleinere
rol. VN-ontwikkelingsindex (Human Development Index) samengesteld uit indicatoren
levensverwachting, analfabetisme en koopkracht.
- Grote spreiding rond gemiddelde (door ongelijkheid) maakt indicator minder maatgevend.
- Afhankelijk van de gebruikte indicator kan men tot verschillende indelingen van een gebied komen.