Auditor size and audit quality
DeAngelo (1981)
Samenvatting
Toezichthouders en (voornamelijk kleine) accountantskantoren beweren dat de grootte van het
accountantskantoor geen invloed heeft op de kwaliteit van de audit. Om deze reden is de grootte van
het accountantskantoor dus niet belangrijk bij het selecteren van een accountant. Dit artikel beweert
daarentegen dat de kwaliteit van de audit wel degelijk afhankelijk is van de grootte van het
accountantskantoor, ook als accountants in eerste instanties over identieke technologische
mogelijkheden beschikken. Waarom? Dit artikel zegt dat zittende accountants specifieke “quasi-rents”
verdienen, waardoor accountants met meer klanten meer te verliezen hebben als zij een ontdekte
overtreding van de klant niet rapporteren. Dit verhoogt de kwaliteit van de audit bij grotere
accountantskantoren.
1. Introductie
Toezichthouders en kleinere accountantskantoren stellen dat de professionele standaarden ervoor
zorgen dat er homogeniteit is onder de audit van bedrijven van verschillende groottes, waardoor de
kwaliteit van de audit onafhankelijk is van de grootte van het accountantskantoor. Zolang
professionele standaarden en bevoegdheden gehandhaafd worden, zou het oneerlijk zijn om
onderscheid te maken tussen de acht grootste accountantskantoren en alle andere
accountantskantoren.
In 1978 vonden achttien kleine tot middelgrote accountantskantoren dat ze gediscrimineerd werden
door de opdeling van het American Institute of Certified Public Accountants in twee praktijksecties.
Één sectie bestaat uit accountantskantoren met klanten die rapporten moeten indienen bij de SEC en
de andere sectie bestaat uit accountantskantoren wiens klanten dat niet hoeven. De achttien
accountantskantoren startten rechtszaken, omdat ze van mening waren dat dit ervoor zou zorgen dat
de grootste accountantskantoren alleen maar meer macht zouden krijgen. De rechtszaak werd later
verworpen, maar de kwestie van de grootte van het accountantskantoor werd opgepakt door de
Derieux Committee.
De Derieux Committee maakte zich zorgen dat kleinere accountantskantoren vervangen zouden
worden doordat ze minder bekend waren, ondanks het feit dat ze diensten van gelijke of misschien
wel hogere kwaliteit leveren. Het probleem is dat accountants soms willekeurig gekozen worden op
basis van factoren zoals grootte (arbitrary factors). De aanbeveling van de commissie was dat er geen
informatiebrochure gepubliceerd zou moeten zijn op grootte, maar juist op de mogelijkheid om de
gewenste dienst te leveren.
De mening van de Derieux Committee is dus dat de grootte van het accountantskantoor irrelevant is
voor de selectie van de accountant. De rechtvaardiging hiervan is de aanname dat grootte geen
invloed heeft op de kwaliteit van de auditdiensten die geleverd worden.
In tegenstelling tot dit standpunt, beargumenteert dit artikel dat grootte (size) van invloed is op de
motieven van de accountant. Grotere accountantskantoren leveren een hoger niveau van
auditkwaliteit. Als audittechnologie gekenmerkt wordt door significante opstartkosten, verdienen de
zittende accountants klant-specifieke quasi-rentes. Deze quasi-rentes dienen als zekerheid tegen
opportunistisch gedrag als ze onderhevig zijn aan verlies vanwege de ontdekking van een lagere
kwaliteit van de audit dan beloofd. Dit betekent dat, ceteris paribus, hoe groter het accountantskantoor
(gemeten door het aantal klanten), des te minder gemotiveerd de accountant is om zich
opportunistisch te gedragen en des te hoger de waargenomen kwaliteit van de audit is.
2. De kwaliteit van auditdiensten
Auditdiensten worden gebruikt als controle-instrument vanwege de potentiële belangenconflicten
tussen eigenaren en managers en tussen verschillende soorten effectenhouders. Agentschapskosten
variëren tussen verschillende klanten en misschien zelfs door de tijd voor een bepaalde klant. Het is
bijvoorbeeld algemeen bekend dat klanten die naar de beurs gaan wisselen naar de “big eight”.
Differentiële agentschapskosten tussen bedrijven en door de tijd voor een gegeven bedrijf impliceren
een heterogene vraag voor auditdiensten, oftewel er is vraag naar verschillende niveaus van auditing.
Hoe kunnen verschillende niveaus van auditing uitgewisseld worden? Om deze vraag te
beantwoorden wordt de productie van audits gedefinieerd met betrekking tot inputs en outputs die
,geleverd worden door alleen de accountant, waarbij inputs van klanten worden genegeerd. Met deze
simplificatie kan de output van een audit gekenmerkt worden als onafhankelijke verificatie van
financiële data wat voorbereid is door het management. De output bestaat uit een uitgebracht oordeel
met een bijbehorende kwaliteitsdimensie. Veranderingen in het niveau van auditing staan gelijk aan
veranderingen in de auditkwaliteit.
De kwaliteit van auditdiensten wordt gedefinieerd als de door de markt bepaalde gezamenlijke kans
dat een accountant zowel (a) een overtreding in de financiële administratie/systeem van de klant
ontdekt en (b) de overtreding rapporteert. De kans dat de accountant een overtreding ontdekt hangt af
van de technologische mogelijkheden, de uitgevoerde auditprocedures, de omvang van de steekproef
etc. De voorwaardelijke kans dat een ontdekte overtreding gerapporteerd wordt, is een maatstaf van
de onafhankelijkheid van de accountant van de klant.
Consumenten maken kosten voor het evalueren van auditkwaliteit. Allereerst zijn de werkelijke
procedures die uitgevoerd zijn door de accountant niet direct waarneembaar voor consumenten. Ten
tweede hebben consumenten weinig informatie over de motieven van de accountant die bepaald
worden door de vorm van het contract tussen accountant en de klant dat van invloed is op de kans dat
een ontdekte overtreding gerapporteerd wordt. Om deze redenen zijn de kosten van het evalueren
van de auditkwaliteit waarschijnlijk significant.
Als het duur is om de auditkwaliteit te evalueren, zullen egoïstische individuen gemotiveerd zijn om
alternatieve regelingen te bedenken die het mogelijk maken dat audits van verschillende kwaliteiten
uitgewisseld kunnen worden. Concurrerende krachten bepalen dat de gekozen regelingen diegene zal
zijn die de totale kosten van uitwisseling minimaliseert. Een mogelijke reactie van consumenten is om
vervangingsmiddelen (surrogates) te ontwikkelen voor auditkwaliteit. Hiermee wordt bedoeld dat
consumenten dan afgaan op een andere (minder duur te observeren) variabele die gecorreleerd is
met kwaliteit. Het argument van dit artikel is dan ook dat auditorgrootte dienst als vervangingsmiddel
voor auditkwaliteit.
Een andere mogelijke reactie op de kosten van kosten van consumenten voor het evalueren van de
auditkwaliteit is dat accountants zich specialiseren in een uniform niveau van auditkwaliteit, zowel
tussen de klanten als door de tijd. Als accountants substantieel variëren met de geleverde kwaliteit
van periode tot periode moeten consumenten de kwaliteit opnieuw evalueren door de tijd. Als
accountants variëren met de geleverde kwaliteit tussen klanten, moeten consumenten iedere opdracht
de auditkwaliteit opnieuw evalueren.
Aangezien het evalueren van auditkwaliteit duur is, zullen consumenten accountants belonen die hen
in staat stellen deze kosten te vermijden door een relatief uniform kwaliteitsniveau aan te houden.
Accountants zijn dus gemotiveerd om zich te specialiseren in een uniform kwaliteitsniveau, omdat ze
daarvoor hogere vergoedingen kunnen vragen. Echter, differentiële agentschapskosten tussen klanten
impliceren een heterogene vraag naar auditkwaliteit, dus zullen verschillende accountants zich
specialiseren in verschillende (zij het uniforme) kwaliteitsniveaus. Als accountants zich specialiseren in
een bepaald kwaliteitsniveau, zullen klanten het nodig vinden om van accountants veranderen als ze
het niveau van auditkwaliteit willen veranderen.
Er zou onderscheid gemaakt moeten worden tussen verschillende niveaus van auditkwaliteit die
vrijwillig uitgewisseld worden en opportunistische (onverwachte) veranderingen in auditkwaliteit. Er
wordt een ander niveau van auditkwaliteit geleverd als de door de markt bepaalde gezamenlijke kans
dat een accountant overtredingen zowel ontdekt als rapporteert verandert. Significante kosten van
kwaliteitsevaluaties voorzien accountants van de mogelijkheid om een bepaald niveau van
auditkwaliteit ex ante te beloven en dit ex post opportunistisch te verlagen door bijvoorbeeld minder
overtredingen te rapporteren. Deze mogelijkheid doet zich voor omdat het duur is om ‘valsspelen’ te
ontdekken.
In dit artikel wordt beargumenteren dat bepaalde aspecten van audittechnologie accountants prikkels
geven om op opportunistische wijze de auditkwaliteit te verlagen om een bepaalde cliënt te behouden.
Controletechnologieën bieden echter ook ontmoedigingen om te ‘bedreigen’, en deze ontmoedigingen
nemen toe naarmate de auditorgrootte groter wordt. Omdat grotere accountants minder prikkels
hebben om de auditkwaliteit opportunistisch te verlagen, gebruiken consumenten rationeel de
auditorgrootte als vervangingsmiddel voor de auditkwaliteit.
,We beargumenteren hieronder dat bepaalde aspecten van auditechnologie accountants prikkels
geven om op opportunistische wijze de auditkwaliteit te verlagen om een bepaalde cliënt te behouden.
Controletechnologieën bieden echter ook ontmoedigingen om te 'bedriegen', en deze ontmoedigingen
nemen toe naarmate de auditor groter wordt. Omdat grotere accountants minder prikkels hebben om
de auditkwaliteit opportunistisch te verlagen, gebruiken consumenten rationeel de auditorgrootte als
surrogaat voor de auditkwaliteit.
3. De relatie tussen auditorgrootte en auditkwaliteit
Als audittechnologie gekenmerkt wordt door significante opstartkosten, hebben de zittende
accountants voordelen omtrent de kosten ten opzichte van mogelijke concurrenten in toekomstige
audits van een bepaalde klant. Zelfs als de aanvankelijke markt voor auditdiensten een perfecte
concurrentie is (alle accountants bezitten identieke technologische mogelijkheden) impliceren deze
voordelen voor de zittende accountants de afwezigheid van perfecte vervangende accountants in
toekomstige perioden. De afwezigheid van perfecte vervangers stelt de zittende accountants in staat
om de toekomstige auditvergoedingen vast te stellen boven de vermijdbare kosten van het produceren
van audits. Zittende accountants verdienen dus klant-specifieke quasi-rentes (quasi rents). De
transactiekosten voor het wisselen van accountants stellen zittende accountants ook in staat
toekomstige vergoedingen te verhogen zonder het winstgevend te maken voor klanten om te
wisselen. Als er opstart- en transactiekosten zijn, is de relatie tussen de klant en de zittende
accountants een bilaterale monopolie.
In een bilaterale monopolie zijn beide partijen gemotiveerd om een relatie te continueren aangezien er
geen kosteloze perfecte vervangende accountant/klant beschikbaar is. Met andere woorden: het
beëindigen van de relatie zou kosten met zich meebrengen voor beide partijen. Als de relatie
beëindigd wordt, zullen de zittende accountants het vermogensequivalent van de klant-specifieke
quasi-rentes stroom verliezen. Klanten zullen de transactiekosten van het overstappen en de dubbele
opstartkosten die gepaard gaan met het opleiden van een nieuwe accountant, moeten dragen. De
theorie voorspelt daarom een omgekeerde relatie tussen de hoogte van de opstart- en
transactiekosten (en dus de klant-specifieke quasi-rentes) en het verloop van de accountant.
Empirisch bewijs bevestigt het bestaan van significante opstart- en transactiekosten bij de uitwisseling
van auditdiensten, aangezien bedrijven niet vaak wisselen van accountant.
Het anticiperen van toekomstige technologische en transactiekostenvoordelen voor zittende
accountants heeft ten minste twee effecten:
1) Accountants die bieden op de initiële opdracht zullen laag inzetten (de auditvergoeding zal lager
zijn dan de totale kosten van de initiële audit) om de klant te krijgen; en
2) Aangezien de quasi-rentes klant-specifiek zijn, zijn de zittende accountants gemotiveerd om de
kwaliteit opportunistisch te verlagen, zodat de klant behouden wordt in toekomstige perioden.
Deze prikkel vindt plaats aangezien klanten kosten kunnen opleggen aan accountants door het
contract te beëindigen. De kosten zijn gelijk aan het verloren vermogensequivalent (welvaart) als
gevolg van verlies van de stroom van klant-specifieke quasi-rentes. Klanten kunnen dus accounting
concessies onttrekken van de zittende accountants door te dreigen met beëindigen. Meer specifiek
hebben de zittende accountants een verminderde prikkel om een ontdekte overtreding te rapporteren.
De zittende accountants zijn dan dus niet volledig onafhankelijk van de klant.
Rationele klanten erkennen dat zittende accountants niet volledig afhankelijk van de klant zijn.
Daarom verlagen ze de prijs die ze bereid zijn te betalen voor de effecten van bedrijven die zittende
accountants behouden. De lagere verwachte onafhankelijkheid wordt dus gereflecteerd door de
verlaagde bedrijfswaarde van de klant. Rationele klanten erkennen deze negatieve consequenties van
het behouden van zittende accountants en zijn dus gemotiveerd om zittende accountants te kiezen die
door de markt gezien worden als meer onafhankelijk en die dus minder gemotiveerd zijn om ‘vals te
spelen’ om een bepaalde klant te behouden.
Als een accountant klant-specifieke quasi-rentes verdient, zijn accountants met een groter aantal
klanten minder gemotiveerd om ‘vals te spelen’ om een van hun klanten te behouden. Klant-specifieke
quasi-rentes verlagen de onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van één bepaalde klant
aangezien ze leiden tot een prikkel om ‘vals te spelen’ om de klant te behouden in toekomstige
, perioden. Aan de nadere kant geven de quasi-rentes die specifiek zijn voor de andere klanten van de
accountant hem een belemmering om ‘vals te spelen’. De quasi-rentes die specifiek zijn voor de
andere huidige klanten van accountants dienen dus als zekerheid tegen dergelijk opportunistisch
gedrag. Als een accountant namelijk ‘vals speelt’ en gepakt wordt, zal hij een deel van deze waarde
verliezen doordat andere klanten het contract beëindigen en doordat de resterende klanten hun
vergoeding verlagen.
De algemene propositie is dat accountants met een groter aantal klanten, ceteris paribus, minder
gemotiveerd zijn om ‘vals te spelen’ om één klant te behouden. Als de klant-specifieke quasi-rentes
identiek zijn tussen klanten, zullen accountant met een groter aantal klanten een hogere auditkwaliteit
leveren aangezien hun totale zekerheid groter is. Significante opstart- en transactiekosten creëren dus
een voordeel voor grotere accountantskantoren.
In bovenstaande redeneringen zijn andere mogelijke kosten en voordelen van grotere
accountantskantoren genegeerd. Drie dingen kunnen het verband tussen auditorgrootte en
auditkwaliteit versterken of verzwakken:
1. Als grote accountantskantoren een concurrentievoordeel hebben in het monitoren van
individuele accountants, zijn de voordelen van auditorgrootte groter dan is besproken;
2. Hoe groter het aantal partners, des te groter het motief van een individuele partner is om te
verzaken. Dit effect zou de relatie tussen auditorgrootte en auditkwaliteit verzwakken; en
3. Als partners proportioneel delen in de winst geldt: het vermogen van de verantwoordelijke
partner van een bepaalde cliënt is afhankelijk van het behoud van de cliënt waardoor het
aantal cliënten groter is. Hierdoor is de kans dat hij een ontdekte overtreding zal rapporteren
is groter. In feite is de impact van zijn audit beslissingen of zijn persoonlijke welvaart verkleind.
4. Generalisaties en alternatieve regelingen
De algemene propositie is dat de klant-specifieke quasi-rentes die een voordeel creëren voor grotere
accountantskantoren ook standhouden als ze variëren tussen klanten. Echter, een andere factor wordt
dan wel belangrijk namelijk welk deel de quasi-rentes stroom van één klant uitmaakt van de totale
stroom van quasi-rentes voor een accountant. Als de klant-specifieke quasi-rentes van éen klant een
relatief groot deel uitmaken van het portfolio van de accountant, ontstaan er speciale
onafhankelijkheidsproblemen die nog niet meegenomen zijn in de analyse tot nu toe. Als de quasi-
rentes niet identiek zijn tussen klanten, is de variabele die voor consumenten van belang is de relatie
tussen de waarde van de quasi-rentes van een accountant specifiek voor één klant en de waarde van
de totale stroom van quasi-rentes.
Als de klant-specifieke quasi-rentes variëren tussen klanten, blijft de auditorgrootte dienen als een
vervangingsmiddel voor auditkwaliteit aangezien grotere accountantskantoren een grotere totale
zekerheid bezitten. Echter, grootte alleen informeert consumenten niet over de relatie tussen de quasi-
rentes specifiek voor éen mogelijk grote klant en de totale stroom van quasi-rentes. Daarom wordt het
verwacht dat klanten andere vervangingsmiddelen voor kwaliteit ontwikkelen naast auditorgrootte.
Een ander mogelijk vervangingsmiddel is het percentage van de totale accountantsvergoedingen dat
afhankelijk is van het behouden van één klant. Echter, het kan zo zijn dat een klant een significant
deel van de totale vergoedingen van een accountant uitmaakt en dat de toekomstige klant-specifieke
quasi-rentes nul zijn. Echter, als het percentage van de totale vergoeding dat afhankelijk is van één
klant gezien wordt als een vervangingsmiddel voor de relatieve grootte van klant-specifieke quasi-
rentes, dient deze vergoeding ook als vervangingsmiddel voor auditkwaliteit.
Als consumenten gebruikmaken van het percentage van de totale vergoeding dat afhankelijk is van
één klant als vervangingsmiddel voor auditkwaliteit én dit percentage is hoog, verwacht de markt dat
er een verlaagde onafhankelijkheid van de accountant is. Dit zal van invloed zijn op de accountant via
de vergoeding die hij kan vragen. Vanwege deze kosten van verminderde onafhankelijkheid, zijn
accountants gemotiveerd om regelingen te treffen die het percentage van de totale vergoeding
afhankelijk van één klant verlagen. Grote accountantskantoren zijn een mogelijke respons op deze
kosten.
Grote accountantskantoren zijn echter niet de enige mogelijke reactie op de kosten van verminderde
onafhankelijkheid. Accountants kunnen ook de waargenomen onafhankelijkheid verhogen door hun
investering in zekerheid die niet klant-specifiek is te verhogen. Om als afschrikmiddel voor ‘vals