[ ] Domein A: Leesvaardigheid
■ A1: Analyseren en interpreteren
- de hoofdgedachte
Hoofdgedachte= belangrijkste mededeling over het tekstonderwerp (geeft antwoord op hoofdvraag)
Hoofdvraag= de centrale vragen die de schrijver stelt over het tekstonderwerp
Hoe vind je de hoofdgedachte?
1. Wat is het tekstonderwerp? Let op het gemeenschappelijke in de alinea, wat komt steeds terug is
het onderwerp.
Veel voorkomende vindplaatsen in een alinea:
Eerste, tweede (dan staat er in de eerste zin een verband met de vorige alinea) of laatste zin (soms
staat een deel in de eerste zin en een deel in de laatste), of verspreid over bijna alle zinnen
VRAAG DOEL AANPAK
Wat is het onderwerp van de Hoofdzaak (=onderwerp) uit veel Fragment of alinea: staat vaak
alinea? gegevens halen in de 1ste, 2e of laatste zin
Hele tekst: staat vaak in de
inleiding (1ste/2de en 3e alinea)
en slot.
Wat is de betekenis van een Inhoud van woord, zin of alinea Geef betekenis weer door
woord, de zin of van deze alinea? snappen synoniemen of een omschrijving te
gebruiken
Wat is de betekenis van .. ? Je moet kunnen kiezen uit: Ga na wat er bedoeld wordt:
* waarde/belang * wat is de waarde van .. voor
* effect/gevolg iemand ?
* teken/indicatie/aanwijzing * wat is het gevolg van .. ?
* doel/opzet/toeleg * wat wil het zeggen als … er is ?
* wat is het doel van .. ?
Wat wil de schrijver met dit Onderscheid maken tussen Waarop slaat de anekdote? Het is
verhaal of deze anekdote duidelijk hoofdzaak (wat schrijver bedoelt een voorbeeld van…
maken? met anekdote) en bijzaak (de Waarom is het kenmerkend?
anekdote)
Wat wil de schrijver met dit Onderscheid maken tussen Waarop slaat het voorbeeld? Het is
voorbeeld zeggen? hoofdzaak (wat de schrijver een voorbeeld van
bedoelt met het voorbeeld) een
bijzaak (het voorbeeld)
Geef een indeling van de tekst in .. Je moet verandering van Je zoekt naar de grens tussen 2
stukken. onderwerp kunnen vinden opeenvolgende delen. Je kijkt waar
een nieuw onderwerp begint.
Welke van de onderstaande Onderscheid maken tussen Hoofdgedachte = onderwerp +
zinnen geeft het beste de hoofdzaak (wat schrijver zegt over belangrijkste mededeling
hoofdgedachte (=centrale stelling) het onderwerp) en bijzaak Kijk in de meerkeuzevraag of een
van de tekst weer? (uitwerkingen, toelichtingen, vb. ) antwoord overeenkomt met
bovenstaande.
Welke waarschuwing geeft de Onderscheid maken tussen De schrijver ziet een gevaar, zoek
schrijver? begrippen (bijv. gevaar en dat op. Hij wil de lezer ervoor
waarschuwing) behoeden. Waarschuwing citeren.
Wat is de hoofdvraag van deze Aangeven wat je als het centrale Centrale vraag = onderwerp +
, tekst/fragment? probleem van de tekst ziet. belangrijkste vraag daarover
(probleemstelling/centrale vraag) Welk probleem wil de schrijver
oplossen?
Geef in eigen bewoordingen de Laat zien dat je tekst begrijpt en Gebruik synoniemen,
betekenis weer… / Formuleer in niet afhankelijk bent van omschrijvingen, minder
eigen woorden. formuleringen van de schrijver ingewikkeld taalgebruik, gooi
woordvolgorde om
- tekstsoorten/schrijfdoelen
-Beschouwing= allerlei meningen komen aan bod + argumenten, ook die van de schrijver; vrije
rustige tekst: de schrijver zegt, bekijk zelf maar wat jouw mening is.
Een tekst waarin de schrijver interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aanbiedt.
-Uiteenzetting= Een tekst waarin de schrijver iets uitlegt, beschrijft, verklaart of meedeelt. (zakelijke/
feitelijk tekst)
-Betoog= stelling van de schrijver + argumenten; vrij agressieve tekst: je moet de mening van de
schrijver overnemen, vindt hij.
Beschouwing
Doel Informeren: lezer tot nadenken zetten
Inhoud Verschillende interpretaties/meningen/ argumenten/verklaring
Stijl -subjectief, genuanceerd, persoonlijk
Opbouw -inleiding: introductie onderwerp
-kern: verschillende invalshoeken
-slot: conclusie
Uiteenzetting
Doel Informeren over een stand van zaken of gang van zaken
Inhoud Vooral feiten
Stijl -objectief, zakelijk
Opbouw -inleiding: introductie onderwerp
-kern: uitwerking informatie
-slot: conclusie/samenvatting
Betoog
Doel Overtuigen van standpunt
Inhoud Standpunt, argumenten, tegenargumenten + weerlegging
Stijl -subjectief
Opbouw -inleiding: standpunt
-kern: argumenten, tegenargumenten, weerleggingen
-slot: standpunt herhalen (aansporen)
-tekstdoelen
-Informeren= je moet kennis opdoen, iets te weten komen
-Overtuigen= schrijver wil je van zijn mening overtuigen, je moet hetzelfde standpunt krijgen
-Activeren/adviseren= je moet (wel/geen) actie ondernemen, je moet iets gaan doen, je moet zijn
advies opvolgen en iets wel of niet gaan doen (waarschuwing = negatief advies)
-Amuseren= je moet om zijn grappen lachen en je moet vermaakt worden
VRAAG DOEL AANPAK
Wat voor soort tekst is dit? Je moet de tekstsoort vaststellen Betoog/beschouwing/uiteenzetting
Wat voor soort tekst is dit? (met Vaststellen wat de belangrijkste 1. Wat is belangrijker in de tekst:
combinatie antwoorden) eigenschap is van een tekst: activeren of uiteenzetten?
activerende tekst met betogend/ uiteenzettend/ Is de tekst in hoofdzaak activerend
, uiteenzettende elementen enz. beschouwend/ activerend. of uiteenzettend enz.
2. Zijn er enkele uiteenzettende
stukken of activerende ?
Welk schrijfdoel heeft de schrijver Afweging maken welk schrijfdoel Wil schrijver vooral de lezer:
vooral voor ogen? het belangrijkste is. -overtuigen van zijn gelijk
-aansporen tot activiteiten
-vermaken
-voorzien van feitenmateriaal
- relaties tussen delen van een tekst:
Verband / relatie Verbindingswoorden
1) Aankondiging-uitwerking [ eerst komt de aankondiging, daarna volgt een uitwerking] (bijv. in vorm van
opsomming)
2) Conclusie Dus, kortom, hieruit volgt
3) Definitie of karakterisering/ Eigenschap, kenmerken, dat wil zeggen, met andere woorden, dat betekent
verduidelijking
4) Doel-middel Door middel van, met de bedoeling, ten einde, om.. te…, daartoe, met het oog
op
5) Oorzaak-gevolg Doordat, daardoor, waardoor, zodat, te wijten aan, te danken aan,
achtergrond
6) Opsomming Ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, ten slotte, daarnaast, niet alleen..
maar ook
7) Reden (=verklaring) Omdat, daarom, verklaren, reden, want
8) Samenvatting Dus, samengevat, kortom, resumerend
9) Tijd Toen, terwijl, voordat, nadat, daarna, zodra
10) Vergelijking Net als, evenals, in vergelijk met ..
11) Tegenstelling (verschillen) Maar, echter, daarentegen, hoewel, in plaats van
12) Voorbeeld/bewijs Zoals, zo, bijvoorbeeld, dit blijkt uit.., N.B. (nota bene)
13) Voorwaarde/geval Op voorwaarde dat, in dat geval, tenzij, behalve als, mits, indien, als, wanneer,
veronderstelling
14) Verwijzing
15) Algemene uitspraak-
toelichting
16) Standpunt-argument-
subargument
Functiewoorden=
Kernwoorden=
Functie/kernwoord
1. Aanbeveling Positief advies of raad, aanprijzing
2. Aanleiding Omstandigheid die ertoe leidt dat er iets gebeurt
3. Achtergrond Verborgen reden, dieperliggende oorzaak
4. Actieplan Idee hoe je door te handelen een probleem oplost
5. Advies Raad, wat je tegen een ander zegt om hem te helpen bij een probleem
6. Afweging Met zorg voor- en nadelen beoordelen, overwegen, erover nadenken
7. Alternatief Een andere mogelijkheid (andere verklaring, andere oplossing)
8. Anekdote Kort, kenmerkend verhaal dat vaak als voorbeeld of introductie wordt gebruikt
9. Argument Bewijs, reden ter ondersteuning van wat je beweert
10. Argumentatie Bewijsvoering, reeks argumenten
11. Aspect Kant van een zaak, facet, kant vanwaaruit je iets bekijkt