Hoofdstuk 4
4.1 Patronen: welvaart en welzijn
Grens tussen welvarende centrumlanden in het noorden en arme landen in de periferie.
De BRIC(S)-landen (Brazilië, Rusland, India, China, South-Africa) uit de periferie maken
een snelle sociaaleconomische ontwikkeling door, dit zijn de opkomende grootmachten en
vormen nu de semiperiferie. Centrum – semiperiferie – periferie zijn op tal van manieren
met elkaar verbonden en vormen samen een wereldsysteem (indeling van de wereld in
centrum – semiperiferie – periferie).
Verschillen in welvaart kun je meten door te kijken naar:
1. Het bruto binnenlands producet per hoofd (waarde van alle goederen en diensten
die door binnen- en buitenlandse ondernemingen in een land in 1 jaar worden
geproduceerd, delen door het aantal inwoners).
2. De samenstelling van de beroepsbevolking.
1. Primaire/agrarische sector die grondstoffen en voedsel levert.
2. Secundaire/industriële sector die de grondstoffen van de primaire sector verwerkt.
3. Tertiaire/diensten sector die de eindproducten doorverkoopt aan consumenten.
Wanneer een land zich ontwikkelt, kun je dat zien aan de opschuiving binnen de
beroepssectoren. Naarmate het economische peil van een land hoger is, werkt een kleiner
deel van de beroepsbevolking in de landbouw en een groter deel in de formele
dienstensector.
Er kleven wel bezwaren aan het bbp/hoofd:
De waarde van 1 dollar verschilt van land tot land. Daarom drukken we bbp/hoofd uit
in koopkracht (hoeveelheid goederen en diensten die je in een land voor 1 dollar kunt
kopen).
Alleen de inkomsten van de formele sector tellen mee bij vaststellen van het bbp,
terwijl in arme landen groot deel van inkomsten uit informele sector komt.
Het bbp/hoofd is een gemiddeld getal geldend voor het hele land. Dat heeft twee
nadelen:
1. Juist in arme landen is de regionale ongelijkheid (grote en ongewenste verschillen in
ontwikkeling tussen gebieden) groot. Voor een goed beeld van de welvaartsverdeling moet
je inzoomen op regionale schaalniveau en gebruikmaken van bruto regionaal product
per hoofd (inkomen per hoofd binnen regio).
2. De sociale ongelijkheid (grote en ongewenste verschillen in welvaart en
ontwikkelingskansen tussen de verschillende groepen van de bevolking) in een land kan
zeer groot zijn. Gini-coëfficiënt geeft hier een beeld van.
Vroeger was de rol van arme landen het leveren van arbeidskrachten en grondstoffen. Als
een land afhankelijk is van 1 of enkele grondstoffen is de economie heel kwetsbaar, want
de oogst kan mislukken en de prijzen op de wereldmarkt kunnen enorm afwisselen. Door
economische groei van China en India steeg de vraag naar grondstoffen en energie en dus
ook de prijs sterk. Door uitschuiving (bedrijven en fabrieken verplaatsen naar
lagelonenlanden, outsourcing is uitschuiving van diensten) van de productie van goederen
en diensten van centrumlanden naar (semi)periferie, zijn veel arme landen intussen minder
afhankelijk geworden van de grondstoffenexport. Hoger bbp/hoofd hoe welvarender een
land. Welzijn (kwaliteit van levensomstandigheden afgemeten aan inkomen,
alfabetiseringsgraad en levensverwachting) kun je ook meten door te kijken naar de VN-
ontwikkelingsindex. Deze index is samengesteld op basis van de koopkracht, het
analfabetisme (niet kunnen lezen en schrijven) en de levensverwachting (gemiddeld
aantal jaren dat iemand te leven heeft gelet op huidige sterftekans) in een land. Een rijk
land biedt zijn inwoners meer kans om zich te ontplooien. Wanneer onderwijs en
gezondheidszorg niet voor iedereen toegankelijk zijn, zullen de talenten van een deel van
de bevolking verspild worden. Welzijn hangt ook samen met voedselzekerheid,
gezondheidszorg en drinkwatervoorziening. Hoe dichter de inde bij 1,0 ligt, des te hoger het
welzijn is. VN-ontwikkelingsindex is beste manier om welzijn te meten van een land, door
zijn brede samenstelling.
,4.2 Patronen: demografisch, cultureel en politiek
De bevolkingsspreiding (gemiddeld aantal inwoners per km2) kun je verklaren uit:
1. Het verschil in natuurlijke mogelijkheden. Vruchtbare kustgebieden en brede rivierdalen
op de gematigde breedte hebben meestal de hoogste bevolkingsdichtheid (manier
waarop bevolking over een gebied is verdeeld).
2. De ligging. Vooral de relatieve ligging (langs de kust) t.o.v. andere economische
belangrijke gebieden.
3. Het koloniale verleden. Landen met koloniale verleden concentreert bevolking zich in de
kustzone.
De bevolkingsomvang van een gebied kan op twee manieren veranderen:
1. Door een hoog geboorteoverschot. Er treedt natuurlijke bevolkingsgroei (natuurlijke
groei: geboortecijfer - sterftecijfer en sociale groei: vestiging – vertrek) op. Hoewel de
vruchtbaarheid sinds 1970 wereldwijd flink daalt, neemt de absolute groei van de bevolking
nog toe. Vooral arme landen kennen een hoge vruchtbaarheid, oorzaken hiervoor zijn:
Demografisch: Deze landen hebben een hele jonge leeftijdsbouw. Plus de kindersterfte
(< 5) door de slechte voedselsituatie en ontoereikende medische voorzieningen hoog.
Hierdoor is de geboortecijfer hoog.
Sociaal: Vooral jonge vrouwen hebben een laag opleidingsniveau. De regel is: wanneer
in een land het opleidingsniveau van meisjes stijgt, daalt vruchtbaarheid.
Cultureel: Sommige culturen (vooral geloof) stimuleren het krijgen van veel kinderen.
Economisch: Neemt de welvaart toe, dan daalt de vruchtbaarheid.
Geografisch: Veel arme landen kennen een hoge verstedelijkingstempo (snelheid
waarmee verstedelijkingsgraad toeneemt) , maar de verstedelijkingsgraad (percentage
van de bevolking dat in de stad woont) is nog laag. Vruchtbaarheid in stad is lager dan op
platteland. In rijke landen daalt vruchtbaarheid en stijgt levensverwachting. Door
vergrijzing neemt in de rijke landen demografische druk (het niet-actieve deel van de
bevolking (0-19 jaar en > 65 jaar) uitgedrukt als percentage van de actieve bevolking (20-
65 jaar) toe. In arme landen is demografische druk hoog door jonge bevolking. Door deze
verschillen in demografisch gedrag nemen de rijke landen een andere positie in
demografische transitiemodel (overgang van hoog geboorte en sterftecijfer naar laag
geboorte en sterftecijfer) dan de arme landen.
2. Door migratie. Migranten vertrekken meestal voor veiligheid, werk en betere
levensomstandigheden.
Tijdelijk vestigen: arbeidsmigratie. In vooral arme landen vindt ook migratie plaats van
platteland naar stad (verstedelijking of urbanisatie). Oorzaak hiervan is:
1. Trek van platteland naar stad door vooral jongeren.
2. De jonge stadsbevolking dat migreert heeft een hogere vruchtbaarheid en
levensverwachting.
3. De groei van grote steden, waarbij die omringende plaatsen opslokken.
Je kunt de wereld indelen in een aantal cultuurgebieden (gebied waarin culturen
voorkomen die sterk op elkaar lijken). Religie en taal zijn de belangrijkste bij deze indeling.
Cultuurgebieden (talen en godsdiensten bv. Vanuit Europa verspreid) kunnen d.m.v.
kolonialisme en migratie veranderen. Dit noem je diffusie.
In 2018 zijn er 195 zelfstandige staten in de wereld. Naar democratisch gehalte (mate
waarin de bevolking via vrije verkiezingen invloed heeft op het bestuur van een land) kun je
deze staten indelen in:
- Democratisch: Na 1989 aantal landen met een democratisch politiek stelsel
toegenomen.
- Beperkt democratisch: Niet alle burgerrechten zijn gegarandeerd. Er is bv. een
beperkte vrijheid van meningsuiting.
- Dictatoriaal: Hierbij wordt het land bestuurd door 1 partij of groep. Het democratisch
gehalte is laag en mensenrechten worden niet gerespecteerd.
, Na het vallen van de Sovjet-Unie is er een nieuwe wereldorde (manier waarop wereld op
politiek, economisch, sociaal-cultureel terrein is georganiseerd) ontstaan met de VS als
leidende staat.
4.3 Krimpende wereld
Door toenemende vervlechting van gebieden wordt de moderne wereld een global village
(door globalisering begint de wereld op een dorp te lijken waarin alles met elkaar
verbonden is en de relatieve afstanden krimpen) genoemd. Belangrijkste reden: snelle
ontwikkeling van transport en communicatietechnologie. Hierdoor wordt relatieve
afstand (de afstand uitgedrukt in tijd, geld en moeite die het kost om deze te
overbruggen) tussen gebieden kleiner. Er is dus sprake van tijd-ruimtecompressie
(proces waarbij relatieve afstand tussen plaatsen door moderne transport- en
communicatietechnologie daalt), dat steeds sneller verloopt doordat de relatieve ligging
(ligging van een plaats/gebied t.o.v. andere plaatsen en gebieden) van gebieden verandert.
Dit kan doordat een gebied zijn positie ziet veranderen t.o.v. een belangrijke vervoersas
(corridor) en t.o.v. gebieden die zich snel ontwikkelen of juist in verval raken. Vervlechting
van gebieden wordt ook versterkt door de verhoging van de geografische mobiliteit
(verandering van arbeids- en verblijfplaats) van mensen en bedrijven.
De verbetering van de transporttechnologie is 1 van de belangrijkste motoren achter het
proces van globalisering. Drie veranderingen zijn hierbij van belang:
1. Door innovaties en schaalvergroting verloopt transport sneller en steeds goedkoper.
2. De infrastructuur rond transport is enorm verbeterd.
3. De grenzen tussen landen zijn veel opener geworden. Binnen de EU kun je vrij reizen en
kunnen goederen zonder importheffingen of extra kosten worden vervoerd.
Uitwisseling van goederen, personen en ideeën vindt pas plaatst als aan deze drie
voorwaarden is voldaan van de interactietheorie:
1. Complementariteit tussen gebieden. Gebieden moeten elkaar op een bepaald terrein
aanvullen.
2. Transporteerbaarheid. Verplaatsing van mensen en goederen moet tegen een
aanvaardbare prijs.
3. Afwezigheid van tussenliggende mogelijkheden.
De transportnetwerken (geheel van transportlijnen met elkaar verbonden door
knooppunten) geven duidelijk de vervlechting tussen gebieden weer, vooral de economisch
sterk ontwikkelde gebieden zijn goed met elkaar verbonden.
Ook de informatietechnologie (informatieoverdracht via elektronische snelweg) versterkt
de globalisering. De richting en intensiteit van communicatie tussen gebieden wordt
beïnvloed door 3 factoren:
1. Economisch. De communicatie verloopt vooral tussen de 3 economische machtsblokken
VS, EU en Japan. De informatiestroom met de nieuwe industrielanden in de semiperiferie
zoals de BRICS-landen, Vietnam, Indonesië en Turkije neemt wel sterk toe.
2. Sociaalgeografisch (afstandsverval: verschijnsel dat interactie tussen gebieden
afneemt, naarmate afstand toeneemt). Hoe groter de afstand, hoe minder contact. Ook bij
een globaliserende wereld zie je dat de absolute afstand (afstand uitgedrukt in km) en
absolute ligging (unieke ligging van een plaats vastgelegd in het graadnet) er nog steeds
toe doen.
3. Cultureel. Landen met zelfde taal en cultuur hebben onderling meer contact dan landen,
die niet zelfde taal en cultuur hebben.
De sociale media spelen in de fast world een grote als communicatiemiddel, vooral voor
financiële markten. Belangrijke politiek-economische ontwikkelingen of rampen hebben
onmiddellijke gevolgen voor de omvang en de richting van de internationale
kapitaalstromen (geldstromen) die continue over de wereld flitsen.