Inhoudsopgave
1. Artikelen 3
1.1 M. Frankel et al (2002). The relation between Auditors’ Fees for Nonaudit Services and Earnings Management
3
1.2 Van der Laan Smith et al (2005). Exploring differences in sociale disclosures internalionally: A stakeholder
perspective 6
1.3 Yazdifar, Zaman, Tsamenyi en Akarany (2008). Management accounting change in a subsidiary organisation
10
1.4 Quadackers, Groot en Wright (2014). Auditors’ professional skepticism: neutrality vs. presumptive doubt 12
1.5 Carter en Bélanger (2005). The utilization of e-government services: citizen trust, innovation and acceptance
factors 17
1.6 Barth, Cahan, Chen en Venter (2017). The economic consequences accociated with integrated report quality:
capital market and real effects 22
1.7 Morris en Venkatesh (2010). Job characteristics and job satisfaction: understanding the role of enterprise
resource planning system implemtation. 29
1.8 Glaum et al. (2013). Compliance with IFRS 3 and IAS 36 required discosures across 17 European countries:
company and country level determinants 33
1.9 Achleitner, Günther, Kaserer en Siciliano (2014). Real earnings management and accrual-based earnings
management in family firms 41
1.10 Reynolds en Francis (2000). Does size matter? The influence of large clients on office-level auditor
reporting decisions 51
1.11 Bell, Doogar and Solomon (2008). Audit labor usage and fees under business risk auditing. 55
1.12 Livari en Huisman (2007). The Relationship between Organizational Culture and the Deployment of
Systems Development Theories. 64
1.13 Feng et al (2009). Internal control and management guidance. 67
1.14 Kadous, Leiby en Peecher (2013). How Do Auditors Weight Informal Contrary Advice? The Joint Influence
of Advisor Social Bond and Advice Justifiability 71
1.15 Christensen et al (2014). Incentives or Standards: What Determines Accounting Quality Changes around
IFRS Adoption? 76
1
,Nr. Auteur Jaar Titel Gebied Soort
1 M. Frankel et al 2002 The relation between Auditors’ Fees for Auditing Archival
Nonaudit Services and Earnings Management
2 Van der Laan Smith et 2005 Exploring differences in sociale disclosures EV Archival
al internalionally: A stakeholder perspective
3 Yazdifar, Zaman, 2008 Management accounting change in a subsidiary BIV Interview
Tsamenyi en Akarany organisation
4 Quadackers, Groot en 2014 Auditors’ professional skepticism: neutrality vs. Auditing Experiment
Wright presumptive doubt
5 Carter en Bélanger 2005 The utilization of e-government services: citizen BIV Survey
trust, innovation and acceptance factors
6 Barth, Cahan, Chen en 2017 The economic consequences accociated with EV Archival
Venter integrated report quality: capital market and real
effects
7 Morris en Venkatesh 2010 Job characteristics and job satisfaction: BIV Survey
understanding the role of enterprise resource
planning system implemtation
8 Glaum et al. 2013 Compliance with IFRS 3 and IAS 36 required EV Archival
discosures across 17 European countries:
company and country level determinants
9 Achleitner, Günther, 2014 Real earnings management and accrual-based EV Archival
Kaserer en Siciliano earnings management in family firms
10 Reynolds en Francis 2000 Does size matter? The influence of large clients Auditing Archival
on office-level auditor reporting decisions
11 Bell, Doogar and 2008 Audit labor usage and fees under business risk Auditing Survey
Solomon auditing.
12 Livari en Huisman 2007 The Relationship between Organizational BIV Survey
Culture and the Deployment of Systems
Development Theories.
13 Feng et al 2009 Internal control and management guidance. BIV Archival
14 Kadous, Leiby en 2013 How Do Auditors Weight Informal Contrary Auditing Experiment
Peecher Advice? The Joint Influence of Advisor Social
Bond and Advice Justifiability
15 Christensen et al 2014 Incentives or Standards: What Determines EV Archival
Accounting Quality Changes around IFRS
Adoption?
Soort Auditing BIV EV Eindtotaal
Archival 2 1 5 8
Experiment 2 2
Interview 1 1
Survey 1 3 4
Eindtotaal 5 5 5 15
2
,1. Artikelen
1.1 M. Frankel et al (2002). The relation between Auditors’ Fees for
Nonaudit Services and Earnings Management
1. Wat is het management probleem?
De SEC (Securties and Exchange Commission) heeft in 2000 de onafhankelijkheidsregels aangepast voor
accountants, omdat de geloofwaardigheid van de jaarrekening onder druk kwam te staan doordat accountants
audit en nonaudit services leverden. Immers, de investeerders kunnen hoge nonaudit fees zien als een indicatie
op minder betrouwbaarheid, gezien de accountant afhankelijk is van de omzet(derving). Deze aanpassing houdt
in dat de omvang van de non audit fees en de audit fees in de jaarrekening toegelicht moeten worden. Het doel
van SEC is dat de accountant maximaal onafhankelijk is van de klant.
Dit vormde de aanleiding voor het onderzoek van M. Frankel et al. De schrijvers willen de relatie aantonen tussen
de onafhankelijkheid, earnings management van bedrijven en de geloofwaardigheid van de jaarrekening. Ze
hebben onderzocht of de onafhankelijkheid afneemt, indien de nonaudit services toenemen en het bedrijf de
mogelijkheid heeft tot het toepassen van earnings mangement. De conclusie is dat audit en nonaudit services
impact hebben op de kwaliteit van de controle, dus ook op de geloofwaardigheid van de jaarrekening.
2. Vanuit welk perspectief wordt het management probleem bestudeerd?
Binnen het onderzoek zijn er vier potentiële stakeholders, namelijk:
− Accountant: hij levert de nonaudit services;
− Management van het bedrijf: zij passen earnings management toe;
− Investeerders: zij maken beslissingen op basis van de jaarrekening;
− SEC: zij hebben de wet- en regelgeving rondom de onafhankelijkheid opgesteld.
Dit onderzoek wordt het meest bekeken vanuit het perspectief van de investeerder. De schrijvers onderzoeken
hoe investeerders reageren op extra toelichting in de jaarrekening vanuit de SEC wetgeving. De investeerders
zouden namelijk een verkeerde keuze kunnen maken als de relatie tussen de fee van nonaudit services en
earnings management te sterk wordt. Door de extra toelichting kunnen investeerders zelf een oordeel vormen
over de kwaliteit van de jaarrekening en het earnings mangement (pagina 72) . Het vertrouwen van de
investeerder is te zien in de beurskoersreactie.
3. Wat is de onderzoeksvraag?
Dit onderzoek wil inzicht verkrijgen in de relatie tussen het verstrekken van nonaudit services en de
onafhankelijkheid van de accountant.
Relatie economische band en earnings management:
− H1a: de fees van nonaudit services van controleklanten heeft geen verband met earnings management.
− H1b: de fees van nonaudit services van controleklanten hebben geen verband met earnings
management.
Relatie economische band en reactie investeerders:
− H2a: de beurskoers reageert niet op een toelichting van nonaudit services.
− H2b: de beurskoers reageert niet op een toelichting van audit services.
4. Wat is het conceptueel model?
Het conceptueel model is weergegeven in een tweetal hypotheses. De onafhankelijke variabele betreft de
economische band en de afhankelijk variabelen betreffen het earnings management en de beurskoersreactie.
Opmerkingen:
− De interne validiteit wordt afgezwakt doordat je hypothese geen richting wordt meegegeven.
5. Hoe sterk is het causale verband?
Uit oude literatuur blijkt dat er een relatie is tussen de economische band tussen de accountant en de klant en de
geloofwaardigheid van de jaarrekening, doordat de accountant fee ontvangt van de klant en hierdoor zal de
accountant de klant niet tegenspreken. Simunic (1984) wordt aangehaald om het causale verband aan te halen,
maar Simunic had een andere doelstelling dan Frankel en hierdoor is de interne validiteit (oorzaak-gevolg relatie)
minder sterk.
De mogelijkheid bestaat dat de bedrijven nog andere toelichtingen hebben opgenomen in de jaarrekening,
waardoor een beurskoersreactie wordt veroorzaakt. Dit is niet meegenomen in het onderzoek.
6. Wat is de kwaliteit van het operationaliseren van het conceptueel model?
Units
3
, Tabel 1: bruto netto tabel. Omschrijving van observaties, waarbij ze een netto aantal observaties overhouden.
Hier zie je de proxies (jaarrekeningen). Na deze tabel hebben ze nog meer observaties verwijderd, dus je weet
niet welke categoriën of welke sectoren dit zijn.
De relatie tussen nonaudit services en audit services is op verschillende manieren onderzocht en deze manieren
zijn passend voor het onderzoek. In tabel 2 is de relatie tussen de nonaudit services en de fee van de accountant
opgenomen.
De sample bestaat uit 3.074 bedrijven (tabel 1) welke worden gecontroleerd door Big 5 en andere kantoren. De
data is afkomstig uit instellingen die onafhankelijk zijn, dus dit is geen bedreiging voor de betrouwbaarheid van de
data. De informatie is afkomstig van SEC en daarmee betrouwbaar bevonden.
Treatments
Geen manipulatie.
Observatie
Suprisens en increase zijn varianten van earnings mangement en dit is gebasseerd op eerde ronderzoek,
belangrijke bijdrage aan constrct validity.
Research design:
- Model 1: regressiemodel is verkort weergegeven (p84). Model heet BENSCHMARK.FEEFAR is
onafhankelijke variabele die ze willen testen en de rest zijn alle controlevariabelen (BIGFIVE tot einde)
- Model 2 en 3: ze laten zien hoe ze earningsmodel hebben berekend. Dit hebben ze omslachtig
opgeschreven in model 2 en 3. Ze gebruiken DACC als een van de onafhankelijke variabelen. Wat zijn
discretionary accruals = totaal – non discretionary accruatls. Dit is change in revenu en de MVA (model
3) en hier heeft het management weinig tot geen invloed in op te manipuleren. De E is de error voor het
overig, de laatste 20%. Dit is discutabel.
- Formule 4: samenvoegen van de vorige formules.
Setting
Het onderzoek bestaat uit meerdere branches, waardoor het een breed onderzoek betreft.
7. Wat is de kwaliteit van de data voor de empirische toetsing?
Zie punt 6.
8. Wat is de kwaliteit van de statische analyse om de onderzoeksvraag te beantwoorden?
Tabel 2: beschrijvende statistiek. Bovenste regel (audit) zie je dat de middelste waarneming is 191 en gemiddelde
511, dus niet normaal. 2e regel is specifiek gemaakt en dit is al beter normaal verdeeld, dit zie je ook in de
afstanden tussen de kwartielen of dit vergelijkbaar is (1e kwartiel tot mediaal en 3e kwartiel tot mediaan).
Tabel 3 geeft meer inzicht in je data set, want ze splitsen naar type kantoor en fees. Dit is niet direct belangrijk
voor de analyse. Maar het geeft wel inzicht voor je data, dus laten terugkomen in de scriptie. Als de nadruk ligt op
een specifieke organisatie, kan dit invloed hebben op de resultaten , generaliseerbaarheid en externe validiteit.
Tabel 4 panel A: overzicht van de beschrijvende statistiek van alle variabelen (afhankelijke, onafhankelijke en
controle variabelen). Ze hebben een splitsing gemaakt op de mediaan krijg je 2 groepen. In de tabel zie je de p-
value door de t-test en de Wilcoxon. RANKNON: gemiddelde van 30,42 wordt vergeleken met 68,61. Dit doe je in
een t-test, want dit is een vergelijking van 2 gemiddelden. Zijn deze gemiddelden gelijk aan elkaar? H0 is het
gemiddelde van 30,42 is gelijk aan het gemiddelde van 68,61, dus je moet H0 verwerpen het HA aanvaarden.
Voor Wilcoxon moet er een normale verdeling zijn
Tabel 4 panel B: spearman hoeft geen normaliteit voor te hebben, dus deze kun je ook met dummy’s doen.
RANKNON: sterke samenhang tussen RANKNON en FEERATIO. Hoge correctie. Deze variabelen meten ook
redelijk hetzelfde, dus dat is logisch.
Tabel 5: eerste regressietabel. Logistische regressieanalyse is dit, want afhankelijke variabele is surprise en
increase en dit is gecodeerd als 0 en 1 (dummy variabele). Je moet hier altijd naar de hypothese terug en deze
gaat over de FEERATIO (relatie non audit services tov totaal). Gedachte is hogere FEERATIO (meer non audit
verkopen) dan is de earnings management hoger. Dit zie je doordat een positieve coëfficient met een p-value van
0,01, dus H0 verwerpen en een positief verband hiertussen.
4