Bedrijfsethiek samenvatting knowledge
clips
Knowledge clip week 5 (clip 1 & 2)
Ethiek en moraliteit zijn verschillende begrippen die vaak onjuist door elkaar worden
gebruikt. Moraliteit is de normen, waarden, en geloven die verankerd zijn in de
maatschappij. Op basis van deze normen en waarden stellen wij vast wat goed en
slecht is voor een individu of een gemeenschap.
Ethiek is het bestuderen van moraliteit en aan de hand daarvan logische
argumentatie toepassen om regels en principes te omschrijven. Die regels en
principes worden ook wel ethische theorieën genoemd. Ethiek bestudeert dus
moraliteit, past aan de hand daarvan logische argumentatie toe om ethische theorieën
te omschrijven, en met behulp van die ethische theorieën kunnen we definiëren wat
goed en slecht is in verschillende situaties.
Verschil tussen ethiek en bedrijfsethiek: bij ethiek ligt de nadruk op het individu en
individuele handelingen. Bij bedrijfsethiek wordt er breder gekeken, er worden
situaties, activiteiten en beslissingen binnen het zakenleven bestudeert met een focus
op wat goed en slecht is. Denk aan zaken als het wel of niet gebruiken van
leveranciers die gebruikmaken van kinderarbeid, of een hele hoge prijs vragen voor
een medicijn dat je produceert dat heel effectief is voor kinderen.
Verschil tussen descriptief en normatief: bij een descriptieve kijk beschrijf je
alleen maar de situatie die je bekijkt, je verklaart een feit. Je stelt jezelf de vraag: Hoe
zijn dingen?
Bij een normatieve kijk stel je jezelf de vraag: Hoe zouden dingen moeten zijn?
Hierbij is er geen goede of foute uitkomst, het antwoord hangt af van de normen en
waarden van degene die de uitspraak doet.
Verschil tussen instrumenteel en intrinsiek: een handeling heeft instrumentele
waarde als de handeling een hulpmiddel is om een ander doel te bereiken. De
handeling dient voor een ander doel, bijvoorbeeld: een bedrijf stopt met het
verpakken van hun producten in plastic. Dit doen ze met de bedoeling om meer winst
te behalen. Het stoppen met het verpakken van plastic helpt het bedrijf dan om meer
winst te behalen en is dus een instrumentele handeling.
Een handeling heeft intrinsieke waarde als de handeling op zichzelf al als wenselijk
wordt beschouwd. Een voorbeeld hiervan is geluk. Het streven naar geluk is een
intrinsieke handeling, omdat gelukkig zijn al heel waardevol is voor mensen, dat is
hun doel. De meeste mensen willen niet eerst gelukkig worden om vervolgens nog een
hoger doel te bereiken wat ze niet zouden kunnen bereiken zonder gelukkig te zijn.
Argumenten tegen bedrijfsethiek
Bedrijfsethiek is te subjectief, goed en slecht is voor iedereen anders. Laten we
gewoon de wet aanhouden.
Bedrijfsethiek heeft een te kleine impact als alleen ik het doe met mijn bedrijf,
wat maak ik nou voor verschil?
, Bedrijfsethiek is te lief, waarom zou ik om anderen moeten geven?
Counter argumenten tegen bedrijfsethiek
o Recht en moraal zijn niet altijd hetzelfde. Er kunnen immorele wetten bestaan,
zoals de illegaliteit van homoseksualiteit in sommige landen, of een oude wet
dat vrouwen niet mochten stemmen.
Daarnaast kan moraliteit ook tegen de wet ingaan. Moreel gezien is het goed
om onderduikers op zolder niet te verklikken tijdens de Tweede Wereldoorlog,
maar van de wet mocht je ze geen schuilplaats bieden. Ook mag je van de wet
niet misstanden of illegale activiteiten naar buiten lekken (klokkenluiden),
maar moreel gezien is het wel goed als deze illegale activiteiten stoppen omdat
je ze naar bijvoorbeeld de media lekt.
Daarnaast is bedrijfsethiek niet compleet subjectief. Niemand vindt het goed
dat kinderen in erbarmelijke omstandigheden kleding naaien voor heel weinig
geld, niemand vindt het goed dat een kat in brand wordt gestoken voor eigen
plezier.
o Ethiek is niet alleen maar doen, het begint al bij het weten dat iets moreel
slecht is, ook al kan je het niet gelijk wereldwijd veranderen.
Soms maken kleine dingen juist het verschil. Denk hierbij aan Rosa Parks, die
niet in het ‘coloured’ deel van de bus wou gaan zitten, waarmee ze bijdroeg aan
het verminderen van systematische racisme in de VS.
Een bedrijf kan je juist de macht geven om dingen te veranderen. Als individu
kan je misschien weinig veranderen, maar als bedrijf heb je al snel een veel
grotere impact. Als alle koffiezaken nu geen bonen meer inkopen van
koffieplantages die aan slavernij doen, hebben ze opeens wel de macht om
dingen te veranderen.
o Mensen die egoïstisch zijn bestaan uit 2 varianten: puur egoïsten en mensen
die denken dat egoïsme uiteindelijk goed is voor iedereen.
Puur egoïsme houdt in dat je alleen maar aan je eigenbelang denkt. Ook puur
egoïsme is een ethische positie, je hebt nog steeds morele verplichtingen,
alleen hoef je nu alleen maar je eigenbelang te behartigen en niet meer de
belangen van anderen.
Ook is egoïsme niet altijd goed voor iedereen, egoïsme kan voor consequenties
zorgen die niet optimaal zijn. Een voorbeeld hiervan is The Tradegy of the
Commons. Hier is er een weiland waar allerlei boeren gebruik van maken, ze
laten allemaal hun koeien grazen op het weiland. Als jij een extra koe laat
grazen, krijg jij meer melk maar blijft er minder gras. Als iedereen voor zo veel
mogelijk melk gaat en dus egoïstisch is, zal het weiland over begraasd raken en
krijgen de koeien niet meer genoeg eten.
Een ander voorbeeld is externaliteiten. Dit zijn kosten van een transactie die
terechtkomen bij een andere partij die daar niet mee heeft ingestemd. Denk
hierbij aan uitstoot van fabrieken. De kosten van de uitstoot komen terecht bij
een hele grote groep mensen, zelfs van de volgende generatie. Dus ook hier
zorgt egoïsme voor een negatief gevolg.
,Knowledge clips week 6 (clip 3 t/m 7)
Theorieën van welzijn: deze theorieën bepalen hoe goed het gaat met mensen.
Hedonisme stelt: welzijn bestaat uitsluitend uit de aanwezigheid van genot en de
afwezigheid van lijden. Dit heet het welzijnshedonisme. Een beroemde verdediger
van het welzijnshedonisme is Jeremy Bentham.
Er zijn twee varianten van het hedonisme, je kan namelijk op verschillende manieren
de aanwezigheid van genot en afwezigheid van lijden meten: kwantitatief
hedonisme en kwalitatief hedonisme.
Het kwantitatief hedonisme stelt: als je wil bepalen hoe goed het met iemand gaat
neem je de som van de intensiteit en de duur van al het genot wat die persoon
ervaart. Een tegenwerping hiervan is: is elk genot wel hetzelfde? Mensen ervaren
geluk door verschillende dingen. Misschien ervaart iemand wel heel veel geluk door
grassprieten te tellen. Dan zegt het kwantitatief hedonisme wel dat deze persoon heel
gelukkig is, maar de meeste mensen kunnen zich niet voorstellen hoe deze persoon
daar genot uit haalt. Haalt hij kwalitatief gezien wel evenveel genot uit grassprieten
tellen als iemand die naar een concert van zijn favoriete artiest gaat?
Op deze tegenwerping kwam het kwalitatief hedonisme. Deze theorie stelt dat er niet
alleen gekeken wordt naar de intensiteit en de duur van het genot, maar ook naar de
kwaliteit van het genot. Een beroemde verdediger van deze theorie is John Stuart
Mill. Maar ook op deze theorie zijn er tegenwerpingen: wie bepaalt de kwaliteit van
genot? Iedereen haalt toch een andere mate van genot uit een concert? En een andere
tegenwerping: is kwalitatief hedonisme nog wel hedonisme? Je zegt immers dat het
ene genot meer waard is dan het andere genot, kijk je dan nog wel puur naar het
genot?
Het hedonisme valt onder mental state theorieën. Deze theorieën stellen dat je
moet kijken naar de ervaringen die iemand heeft (inclusief genot) om te bepalen hoe
goed het met iemand gaat. Als je zegt dat genot de enige ervaring is die bepaalt hoe
goed het met iemand gaat, ben je dus een hedonist. Maar je kan bijvoorbeeld ook
kijken naar de verschillende soorten ervaringen die iemand ervaart, en aan de hand
daarvan bepalen hoe goed het gaat. Zo los je het probleem van de man op die de hele
dag grassprieten telt. Hij heeft geen verschillende soorten ervaringen, dus kan hij niet
heel gelukkig zijn.
Een tegenwerping van mental state theorieën is: is de illusie dat je voorkeuren
bevredigd zijn genoeg? Als iemand je bedriegt maar je merkt het niet, dan heb je dus
alsnog een positieve ervaring en volgens de mental state theorieën ben je dan
gelukkig. Maar wie kan nu gelukkig zijn terwijl hij wordt bedrogen?
Om daar rekening mee te houden zijn er theorieën die kijken naar meer dan ervaring.
Een voorbeeld van zo een theorie is de preference theory. Deze theorie stelt dat je
moet kijken naar de mate waarin iemand behoeften bevredigd worden om te bepalen
hoe goed het met iemand gaat. Als iemand wordt bedrogen (wat niet een voorkeur is
van een persoon, iedereen heeft liever een liefdevolle relatie) kan diegene bij deze
theorie dus niet gelukkig zijn, want zijn voorkeur is om niet bedrogen te worden.
Ook bij deze theorie zijn er tegenwerpingen: sommige voorkeuren kunnen niet over je
leven gaan, en de vraag is dan of het wel echt iets bijdraagt aan je leven. Een counter
, argument hierop is je preference theory aanpassen en zeggen dat het enige wat telt
voorkeuren zijn die gaan over het leven van mensen. Maar dan kunnen mensen
voorkeuren hebben die gebaseerd zijn op verkeerde informatie. Als jij bijvoorbeeld
denkt dat bleek drinken helpt tegen corona kan je de indruk hebben dat het heel goed
met jou gaat nadat je bleek hebt gedronken terwijl dat eigenlijk niet zo is.
Als counter argument zou je kunnen zeggen: neem alleen voorkeuren mee die
gebaseerd zijn op juiste informatie en over het leven van mensen gaan. Maar dan
idealiseer je de preference theory, je kijkt meer naar hoe de voorkeuren van mensen
zouden moeten zijn. Dit neigt naar een objectieve theorie om te bepalen hoe goed het
met iemand gaat.
Objectieve theorie: om te bepalen hoe goed het met iemand gaat, kijk je naar de
mate waarin die persoon beschikt over (of toegang heeft tot) objectief waardevolle
dingen. Een voorbeeld hiervan is de Nussbaum’s capaciteitstheorie. Nussbaum zegt:
het gaat beter met mensen als ze toegang hebben tot gezondheidszorg, onderwijs,
genoeg vrije tijd, etc. Deze theorie voorkomt dat je een voorkeur hebt die gebaseerd is
op verkeerde informatie, maar heeft alsnog twee tegenwerpingen.
De eerste tegenwerping is: hoe bepaal je wat er op de lijst moet met waardevolle
dingen? Dit probleem lijkt op de tegenwerping van kwantitatief hedonisme: is elk
genot wel hetzelfde? Sommige vormen van genot zijn beter dan andere.
De tweede tegenwerping is: wat als er iets op de lijst staat dat niet waardevol is voor
jou? Kan je dan nog wel zeggen dat het bijdraagt aan het genot van mensen?
Consequentialisme: uitkomsten (consequenties) zijn het enige dat de morele
status van een handeling bepaalt. Om deze theorie te verdedigen moet je kijken naar
twee vragen:
1. Hoe meet je de gevolgen van een handeling? Kan door hoeveel welzijn mensen
krijgen omdat je de handeling uitvoert of naar de maximalisatie van winst. In
het tweede geval komt het consequentialisme erg overeen met een kosten-
baten analyse.
Als je zegt dat welzijn het enige is wat telt bij het evalueren van handelingen,
spreken we van puur welfarisme: welzijn is het enige dat de goedheid van
uitkomsten bepaalt.
2. Wat is het bereik van de gevolgen? Dit kan je bepalen aan de hand van afstand
(stad, regio, land, continent, etc.) of aan de hand van tijd (een dag, uur,
maand, etc.)
Beroemdste consequentialistische theorie: utilisme. Het utilisme is een combinatie
van het consequentialisme, welfarisme en hedonisme. Het kijkt naar de uitkomsten
om te bepalen wat de morele status van de handeling is, het enige wat telt bij het
evalueren van de goedheid van uitkomsten is welzijn, het meet welzijn door te kijken
naar hoeveel genot mensen ervaren.
Maar er zijn ook andere consequentialistische theorieën, bijvoorbeeld het doeg
hedonisme en doeg pure welfarisme. Bij het doeg hedonisme worden objectieve
lijst theorieën gebruikt om te kijken naar welke handelingen bijdragen aan zo veel
mogelijk capaciteit (gezondheidszorg, onderwijs, denk aan Nussbaum’s theorie). Bij
het doeg pure welfarisme wordt er niet alleen naar welzijn of winst gekeken maar ook
naar intrinsieke waarden.