2.5 Psychometrics: An Introduction
Erasmus Universiteit Rotterdam
Tutor: Jim van Kralingen
Gebruikte studentnummer Syntax: 509707
,Vraag 1
De steekproef ( n=500 ) is getrokken uit een populatie van ( N=50000 ). De steekproef
bestaat voor 50.2% uit jongens en 49.8% uit meisjes. Het merendeel van de leerlingen uit de
steekproef zit in groep 8 (39.2%%), vervolgens groep 7 (21.8%), groep 5 (20.4%) en tot slot
groep 6 (18.6%). De meeste leerlingen komen uit regio West (48.8%), vervolgens uit Oost
(23.8%), Zuid (17.4%) en Noord (10%).
, Vraag 2
Er zijn drie subschalen te onderscheiden in de welzijnstest, die bestaat uit 16 items.
Vraag een tot en met acht, vormen de subschaal SVL en meten de ‘Betrokkenheid’. Deze
subschaal meet de opvattingen en houding van leerlingen en bevat drie onderdelen, namelijk
werkhouding, welbevinden en eigen mogelijkheden. Vraag negen tot en met twaalf vormen de
subschaal NPV en meten de ‘Relatie tot andere kinderen’. Deze subschaal meet bepaalde
persoonlijkheidskenmerken en bestaat uit inadequatie, volharding, sociale inadequatie,
recalcitrantie en dominantie. Vraag dertien tot en met zestien vormen de subschaal VPV en
meten de ‘Autonomie’. Deze subschaal meet voornamelijk psychosociale vaardigheden zoals,
zelfsturing, zelfbewustzijn en relationele vaardigheden.
Om de totaalscores voor de aparte subschalen van de welzijnstest te berekenen zijn er
drie nieuwe variabelen gecreëerd, namelijk: Betrokkenheid_T, Relaties_T en Autonomie_T.
Dit is uitgevoerd in SPSS door onder het kopje Transform te kiezen voor Compute Variable.
Het is van belang dat rekening wordt gehouden met missing values bij het creëren van een
nieuwe variabele. Op deze manier kan worden voorkomen dat een persoon bijvoorbeeld
slechts één vraag heeft ingevuld en daarmee het gemiddelde scheef trekt. Bij het maken van
de nieuwe variabele is daarom gekozen voor de functie mean.n, Voor elke subschaal is het
aantal vragen waaruit de subschaal bestaat vermenigvuldigd met 0.75, dit houdt in dat op deze
manier alleen de personen die ten minste 75% van de vragen hebben ingevuld worden
meegenomen in de nieuwe variabelen. Voor de variabele ‘Betrokkenheid_T’, die bestaat uit 8
vragen, kwam de n uit op een waarde van 6 ( 8 × 0.75 ). Voor de variabelen ‘Relaties_T’ en
‘Autonomie_T’, die beide bestaan uit 4 vragen, kwam de n uit op 3 ( 4 ×0.75 ) .
Om te testen of jongens en meisjes verschillen op de drie subschalen is gebruik
gemaakt van een Independent Samples T-Test. Uit de resultaten van deze T-test (zie Tabel 1
en 2), blijkt dat er een verschil aanwezig is op de subschaal ‘Betrokkenheid’ tussen jongens
( M =23.54 , SD=3.76 ) en meisjes ( M =23.37 , SD=2.61 ) . Het gaat hier om een significant
verschil van t ( 461 )=0.546 , p<.001. Op de subschaal ‘Relaties’ is er een verschil tussen
jongens M =13.19 , SD =1.53en meisjes M =12.99 , SD =1.91. Ook dit is een significant
verschil t ( 467 )=1.302 , p=.001. Op de subschaal ‘Autonomie’ is er een verschil tussen
jongens M =10.12 , SD =1.77 en meisjes M =10.1 , SD=2.79 .Op deze subschaal is dus ook
een significant verschil gevonden t ( 470 )=0.086 , p<.001.