Hofcultuur (1500 – 1700)
Renaissance:
Geïdealiseerde beelden waarbij het draait om het vooraanzicht. De mensen draaien in de pose.
Kunstenaren halen inspiratie uit Klassieke Oudheid. God staat niet meer centraal. Symmetrie is belangrijk.
Boekdrukkunst verspreidt ideeën Renaissance. Voorliefde alles in regels vast te leggen. Enkele idealen:
- De mens verbinden met goden en de christelijke leer.
- Het streven naar het goede, ware en schone
- Waardering van de natuur
- De Gulde Snede
De opdrachtgevers zijn niet langer de kerk, maar de hoven; rijke families, adel, machthebbers. Zij willen via
de kunst hun kennis en macht laten zien. Kunstenaar krijgt meer aanzien. De kunststijl gaat van sober en
evenwichtig naar uitbundig en grootschalig.
Da Vinci: de mens is de maat van alles. Geometrische vormen zijn ideale maten. Anatomie.
Architectuur: geen kopie van klassieke oudheid, maar een volmaking ervan.
Aandacht op capaciteiten van individuele mens, soms zelfs overschatting van eigen kunnen.
Barok:
Religie wordt weer het belangrijkste onderwerp. Kunststijl is expressief en dramatisch. Beelden zijn in
beweging. Geen geometrische vormen in werk. Decoratief. Doel was om de bevolking te imponeren.
Spelen met licht. Systematiek in beeldende kunst. Deze kunststijl is afbeelding van de contrareformatie.
Kunstvormen worden samengebracht.
Italië:
Hier begint de Renaissance. Grote families willen hun macht uitstralen met imposante huizen,
renaissancetuinen en stravaganza. En ook om gezag af te dwingen bij concurrerende families. Deze
spektakels zijn gebaseerd op de Griekse mythologie. Wiskunde binnen de architectuur. Vooral in Italië vindt
een enorme economische bloei plaats. Economische en culturele bloei vooral in de steden. De macht van
families wordt onder controle gehouden door huwelijken.
Theater (Renaissance):
- Stravaganza: dramma per musica → sensationeel, levensechte decors, ingenieuze
toneelmachinerieën.
- Commedia dell’Arte: focus op vermaak, maar wel serieuze verhalen, vaste herkenbare personages,
improvisatie met vaste hoofdlijn (vaak liefde), geen vaste regels, reactie op publiek, trekken van
stad naar stad. Later in Engeland krijgen ze hun eigen vaste theaters.
- Later theatergebouwen: klassieke opbouw, ondiep toneel, opvoeren klassieke stukken, ruimte-effect
o Tragedie: klassieke stadsgezicht met statige gevels
o Komedie: combinatie van Renaissance-architectuur en gotiek
o Satire: in de natuur / natuurlijke omgeving.
- In Engeland: hier komt theater echt tot ontwikkeling; Shakespeare, tekst belangrijk, moderne
stukken, geen inspiratie van klassieke theaterkunst, belangrijk zijn tegenstellingen.
Opera: ontstaat. Verhalen klassiek georiënteerd, later publieksopera (personages meer menselijk, maar
nog wel mythisch). Werd in die tijd favola in musica genoemd. Tekst is belangrijk → één zangstem. De
begeleiding is een basso continuo: doorlopende bas die akkoorden aangeeft. Eenvoudige intermedi.
Muziek: villanella en moresca zijn dansmuziek in de volkstaal. Snaarinstrumenten worden met grappige
zangteksten nagebootst.
Obelisken zijn onderdeel van een stedenbouwkundig plan waarin brede wegen en pleinen met fonteinen de
hoofdroutes naar de belangrijkste kerken in Rome markeren.
Frankrijk:
Vooral de barok. Regels uit Renaissance worden wat meer losgelaten. Kunst wordt gebruikt om macht te
tonen van wereldlijke macht: Lodewijk XIV. Inspiratie Apollo. Focus op emotie. Adel moet allerlei politiek
ongevaarlijke klusjes doen. Hij richt academisch op, ook voor propaganda vorst:
- En dehors: uitdraaien van voeten en benen vanuit de heupen.
- De vijf posities om uitgedraaide voeten en benen voor of naast elkaar te plaatsen → klassiek ballet.
Apollo: de klassieke zonnegod die kunsten, medicijnen en muziek beschermt.
Dans:
- Hofdans: door hovelingen op hof, tonen macht en rijkdom, vinden van partner. Beweging in
geometrische vormen (balletti), veel voetenwerk, statische romp, sierlijke armen, strenge regels.
- Hofballet: om naar te kijken, entertainment, status vorst tonen, andere benaming: ballet de cour.
, o Ballet comique: doorlopend verhaal; combinatie dans, muziek en zang; Molière en Lully;
geen beroep op klassieke mythologie en drama, weinig theatrale effecten; pantomime.
o Melodramaballet: doorlopend verhaal, zang belangrijkste element
- Ballet-Opera: opvolger hofballet, Lully, alle kunstvormen worden verweven, koning verheerlijkt.
o Divertissement: muzikaal moment met dans, zonder dat het verhaal verder wordt verteld, en
massascènes voor koor en ballet.
Oprichting eerste dansacademies: ontwikkeling klassieke ballet met 6 posities, focus hoog.
Hele hofcultuur:
Muziek: Vlaamse maestro’s, muziekdrukken, makkelijk te verspreiden (status stijgt + muziek mengt +
minder afhankelijk van hof), muziek in volkstaal (madrigaal), tekstexpressie (later opera)
- Monteverdi: affectenleer = met muzikale middelen emoties verklanken.
o Prima prattica: strenge regels Renaissance, tekst ondergeschikt, kerkelijke toonladders,
onverstaanbare polyfonie
o Secunda prattica: compositievrijheid, versterkt betekenis tekst, emotie, relatie tekst-muziek.
Opera: monodie (muziek met instrumentale begeleiding, tekst centraal, verhalend)
Dans: tijdens grote feesten (spektakels) aan het hof wordt – tijdens intermedi – door hovelingen gedanst.
- Bassa danza: dansen met weinig sprongen
- Danza haute: dansen met hoge sprongen
- Lodewijk voert de dansacademie in en dat leidt tot de basisposities van dans en tot professionele
dansers.
Theater: klassiek drama met o.a. aristotelische principes (eenheid van tijd, plaats en handeling).
Theaterarchitectuur met illusies, perspectiefeffecten en toneel machinerieën.
- Tragedies
- Komedie
- Satire
Wetenschap en ontdekkingsreizen zijn belangrijke ontwikkelingen in deze tijd. Hierdoor krijgt het westen
meer invloed in de wereld. Het economische protectionisme en het mercantilisme. Gouden Eeuw.
Vrijemarkteconomie.
Intermedi zijn tussenspelen die het grote theaterstuk onderbreken. De inhoud staat los van het toneelstuk
en ook dit zijn spektakels met complexe theatertechnieken in combinatie met zangers en dansers in
uitbundige kostuums. Intermedi is de grondlegger van opera en theaterdans.