Taalonderwijs en taal
2.2 Het taalsysteem
Functies van taal
Communicatieve functie/sociale functie = door middel van taal kunnen we contact maken
met andere mensen.
o Zelfhandhaving: opkomen voor wat je wil
o Zelfsturing: aangeven wat je gaat doen
o Sturing van anderen: anderen zeggen wat ze moeten doen
o Structurering van het gesprek: taal gebruiken om het gespreksverloop te
beïnvloeden.
Conceptualiserende functie/cognitieve functie = je gebruikt taal als een hulpmiddel om je
gedachten te ordenen en greep te krijgen op de werkelijkheid
o Rapporteren = je ziet iets en vertelt erover
o Redeneren = je gaat een stapje verder dan alleen beschrijven, want je bewerkt de
gebeurtenis door een extra denkstap in te bouwen.
o Projecteren = je probeert je te verplaatsen in de gedachten en gevoelens van iemand
anders.
De expressieve functie = experimenteren, om gevoelens te uiten, om iets te zeggen dat
anderen nog niet eerder zo gezegd hebben.
Hoofdstuk 3 mondelinge taalvaardigheid
3.1 Taalverwerving
Elk kind ontwikkelt op zijn eigen tempo, waardoor er in een klas verschillen zijn. Er zijn veel theorieën
over taalverwerving, waarvan deze;
1.Behaviorisme, kinderen leren de taal door imitatie. Goedkeuring is daarbij belangrijk(ouders). Dit is
in de praktijk anders; ouders zijn wel nodig als inspiratiebron, maar niet als enige.
2.Creatieve constructietheorie; kinderen hebben een aangeboren taalvermogen, waarmee ze op een
creatieve manier zinnen bouwen. Aandacht voor taalaanbod raakt wat op de achtergrond.
3.Interactionele benadering, beide factoren zijn belangrijk(aangeboren taalvermogen en aanbod).
Wel moet het aanbod afgesteld zijn op de mogelijkheden van het kind.
Taal bestaat uit verschillende niveaus. Taalontwikkeling begint op fonologisch niveau, vormen van
spraakklanken. Morfologisch niveau is de manier waarop woorden gevormd worden; de regels voor
de opbouw van Nederlandse woorden wordt eigen. Semantisch niveau gaat om de betekenis van
woorden. Op syntactisch niveau leren de kinderen regels voor het combineren van woorden
(zinsbouw). Pragmatisch niveau is het leren van het gebruik van taal(wat past bij deze situatie). Je let
als leerkracht op de verschillende niveaus qua ontwikkeling, maar een kind is bezig met alle niveaus
tegelijk bij een taalproces. Er zijn twee perioden bij een kind;
1.Prelinguale periode(0 tot 1 jaar), een kind spreekt nog niet. Ze maken alleen nog allerlei klanken,
maar communiceren wel. Denk aan huilen, klinkers/vocalen(vocaliseren), vocaal spel(van alles
uitproberen qua hoogte en klanken enz) en brabbelen(gaat beetje klinken als taal, maar kind bedoelt
er nog niet iets specifieks mee).
Ook voor kinderen in deze periode is er materiaal om taalvaardigheid te ontwikkelen.
2.Linguale periode(1 tot 9 jaar), deze valt weer onder te verdelen in drie perioden;
-Vroeglinguale periode(1 tot 2 ½ jaar), brabbelen gaat langzaam over naar betekenisvol taalgebruik.
Rond het eerstelevensjaar bereikt het kind de fase vaan eenwoordzin. Deze duurt meestal een half
jaar. Daarna volgt de tweewoordzin en al gauw zinnen van meerdere woorden(meerwoordzin). Vanaf
dat moment gaat grammatica een rol spelen. Deze periode wordt ook wel telegramstijlfase
genoemd, vanwege korte zinnen. Kinderen ontwikkelen zich wel in verschillende snelheden. Bij
iedereen groeit de woordenschat tijdens deze ontwikkeling(horen veelal bij actieve woordenschat).
, -Differentiatiefase(2 ½ tot 5 jaar), taalgebruik begint steeds meer op dat van volwassenen te lijken.
Tot nu toe zijn kinderen vooral bezig geweest met fonologisch, semantisch en syntactisch niveau.
Vanaf nu leert een kind ook morfologische en pragmatische aspecten. Het taalgebruik wordt op alle
niveaus gedifferentieerder. In deze periode komt het kind met veel in aanraking, waaronder school
en tijdsgenoten. Door het leren op school en praten met tijdsgenoten leert het kind steeds meer, ook
rondom taal. De telegramstijl verdwijnt. Op morfologisch gebied leren kinderen zelf dat een woord
vorm heeft; het kan meervoud worden enz. Dit kun je zien aan overgeneralisaties. Ze zijn in staat zelf
na te denken over taal.
-Voltooiingsfase(5 tot 9 jaar), een kind leert er niet zoveel spectaculaire dingen bij hier. Alle
processen worden slechts verder uitgebouwd. Je zou kunnen zeggen dat een kind aan eind van deze
fase als een volwassene is(maar er zijn natuurlijk nog verschillen). Denk maar aan verschil in
woordenschat. Op morfologisch gebied moet een kind nog wel leren. Op syntactisch niveau zijn lange
zinnen nog moeilijk. Op pragmatisch niveau gaan ze als volwaardig gesprekspartner functioneren. In
deze fase gaat school zich nadrukkelijker bemoeien met taal(+/- groep 3).
Leeftijdsaanduidingen zijn gemiddeld!
Voor veel kinderen is Nederlands de tweede taal(Turks/dialect). Hierboven ging het om de
moedertaal. Het proces bij tweede taal is anders. Simultane tweetaligheid is wanneer een kind twee
talen tegelijk leert. Successieve tweetaligheid komt vaker voor. Kinderen leren de tweede taal NA de
eerste. Je gebruikt daarbij de kennis van de eerste taal; interferentiefouten treden op. Ook is er bij
succesief verschil in tijd waarin een kind een taal ontwikkelt. Het hangt ervan af hoe vaak je met de
tweede taal in aanraking komt.
Op gebied van taalvaardigheid is er ook verschil tussen eerste- en tweede taal; tweede taalgebruikers
kunnen lang niet altijd goed zinnen vormen.
Toch zijn er ook overeenkomsten tussen eerste en tweede taal leren. Beide gaan stappen door;
fouten maken enz. Wel leren kinderen sneller een tweede taal dan volwassenen. Het leren van
nieuwe woorden is bij tweedetaalverwerving vaak een probleem. Er is geen overlapping met de
eerste taal(bestaat het woord niet). Ook zijn verbindingen tussen woorden anders(sigaret roken zou
sigaret drinken worden als je letterlijk vertaalt uit Turks). Basisschoolmethoden besteden
tegenwoordig aandacht aan tweedetaalontwikkeling.
3.2 Spreek en luisterstrategieën
Een kind weet al gauw hoe hij moet spreken in welke situatie; welke spreekstrategie. Je probeert
ermee een spreekdoel te bereiken. Elke strategie heeft te maken met de manier waarop deelnemers
aan de communicatie elkaar beschouwen/benaderen. Het is lastig om spreekstrategieën precies te
typeren. Het hangt ervan af hoe je te werk gaat om je spreekdoel te bereiken.
Luisterstrategieën zijn makkelijker te typeren.
1.globaal luisteren, je volgt het verhaal globaal/je probeert het te begrijpen. Dit heet ook wel
begrijpend luisteren(grote lijn). Vaak is dit de voorbereiding op begrijpend lezen.
2.intensief luisteren, je probeert hier ook alle details op te nemen.
3.kritisch luisteren, gaat weer stapje verder. Je probeert tijdens het verhaal een mening te vormen.
Je luistert of het verhaal waar of onvolledig is. Daarna wil je misschien wel kritische vragen stellen.
4.selecterend/gericht luisteren, je bent geïnteresseerd in bepaalde aspecten van een verhaal. Dit is
geen gemakkelijke strategie.
Een luisteraar kan actief zijn, maar ook passief. De luisterstrategie die je gebruikt, hangt sterk samen
met je doel. Ook is de gesprekssoort van belang. Bij alle luisterstrategieën kun je ook weer
verschillende luistervaardigheden inzetten, denk bijv. aan vragen stellen/passende feedback geven of
een uitleg volgen.
3.3 Spreek- en luisterdoelen
Sprekers kunnen de volgende spreekdoelen hebben:
1.Informeren, feitelijke informatie overbrengen.
2.Instructueren, iets uitleggen of verduidelijken. Je taken zijn uitleggen, vertellen, aanwijzen of
voordoen.