Week 1:
Vraag 1
In een recente column over de EU werd onder meer het volgende gesteld:
“De samenwerking in Europa heeft ons veel gebracht, aan welvaart en bovenal ruim zestig
jaar solide vrede. De kemphanen Duitsland en Frankrijk zitten nu aan tafel, in plaats van dat
ze hun belangen verdedigen op het slagveld. Prima. Maar waar ging het dan fout? Het ging
fout toen sommigen dachten: we moeten van Europa een land maken, en van de huidige
landen provincies. De burgers van de verschillende landen willen dit niet. Die willen zicht
houden op wat hun politici doen; ze willen hen van tijd tot tijd ter verantwoording kunnen
roepen; ze willen respect voor de politieke en culturele verschillen tussen de landen.
Samenwerken ok, landen ontmantelen nee: dat is wat de meeste mensen vinden. Hadden
ook politici zich gehouden aan dit devies, dan was er geen vuiltje aan de lucht geweest.
Maar dat deden ze niet. Op slinkse wijze hebben ze de gelijkschakeling van Europa
afgedwongen, bijvoorbeeld door invoering van de Euro. Dat heeft het wantrouwen van de
burgers richting Brussel vergroot. (…) In de lange geschiedenis van Europa staan we
wederom op een kruispunt. Weer is de vraag: Waar gaan we heen? Geven we Brussel nog
meer macht, maken we van Europa uiteindelijk een superstaat, en van ons land een
provincie van die staat? Of werken we goed en intensief samen waar nodig en mogelijk,
maar houden we zeggenschap over onze economie, over onze zorg, over ons onderwijs,
over al die zaken die we beter zelf kunnen bepalen dan de politici in Brussel? That’s the
question.”
Zoals het boek stelt (p. 39) is de Europese Unie geen staat en is de Unie ook niet op weg om
een staat te worden. Onder het Verdrag van Lissabon blijven de lidstaten gewoon bestaan
en worden geen provincies van een Europese superstaat. De auteur lijkt ook een aantal
specifieke verdragsbepalingen over het hoofd te zien in zijn kritiek. Leg op basis van de
volgende artikelen uit waarom dat zo is:
a) Art. 5 lid 2 VEU: Attributiebeginsel. De unie heeft alleen de bevoegdheden die zijn
vastgesteld in de verdragen. + De lidstaten bepalen welke bevoegdheden zij overdragen
aan de Europese Unie. Het is niet zo dat de unie zelf bevoegdheden heeft toegeëigend, dat
kan alleen als daar toestemming voor is gegeven door de lidstaten.
(Dit is de voorvraag van alle vragen die je ten aanzien van het maken van nieuwe wetgeving
wilt stellen binnen de Europese Unie. = Stel de Europese commissie wilt een wetgeving
maken over bijv. Consumentenbescherming, wat als eerste gedaan moet worden, volgens
de “voorvraag”, ‘heeft de unie bevoegdheid om daarover te beslissen?’. Bij JA: het moet
staan in het verdrag van Lissabon, kan op basis van deze bepalingen wetgeving worden
gemaakt. Bij NEE, de unie kan geen wetgeving maken, is niet bevoegd).
b) Art. 48 VEU: Verdragwijzigingsprocedures.
- Het toebedelen van nieuwe bevoegdheden kan alleen via een verdragswijziging en alleen
als alle lidstaten hier mee instemmen. Wanneer alle lidstaten hier mee instemmen kan een
bevoegdheid worden toebedeeld of juist weggenomen.
- De unie kan zelfstandig nooit zomaar een nieuwe bevoegdheid toe-eigenen, de lidstaten
moeten daar altijd expliciet mee instemmen.
Column: de lidstaten hebben zelf mogelijk gemaakt de bevoegdheden toe te bedelen aan
de unie zelf.
c) Art. 5 lid 3 VEU: Subsidiariteitsbeginsel.
- Voor zover het niet gaat om de exclusieve bevoegdheden (art. 3 VWEU) van de Unie, is het
de vraag of gebruikmaking van gedeelde (art. 4 VWEU) of aanvullende bevoegdheden (art. 6
VWEU) door de Unie daadwerkelijk zinvol is of dat de lidstaten dat beter zelf kunnen doen.
- De vraag wie deze gedeelde of aanvullende bevoegdheid het beste kan uitoefenen kan
leiden tot (politieke) beleidsdiscussies. Goed om te weten is dat de nationale parlementen
een bijzondere rol hebben in het toezicht op de naleving van dit beginsel (Protocol nr. 2).
1
, Dit beginsel is van toepassing als het gaat om niet exclusieve bevoegdheden, dus bij de
gedeelde en aanvullende bevoegdheden. Bij de gedeelde bevoegdheden is het of de unie of
de lidstaten, niet ‘EN’. Kan dus sowieso niet bij de exclusieve bevoegden van art. 3 VWEU,
omdat alleen de Europese Unie bevoegd is wetgeving te maken.
d) Art 4 lid 2 VEU: Gelijke staten: hierin is vastgesteld dat de Unie de lidstaten respecteert en
met name hun nationale identiteit. Dit is niet onbeperkt (art. 2 jo art. 7 VEU)
Dit artikel zegt dat de unie de verschillen tussen staten respecteert, verschillen mogen dus
wel bestaan. Maar als het gaat om de rechtsstatelijkheid en de democratische
rechtsbeginselen, moeten alle staten zich er aan houden.
- Art. 2 VEU: alle staten die zijn toegetreden tot de uni moeten zich aan dit artikel houden
ook als ze zijn toegetreden tot de unie. Volgen van maatregelen.
- Art. 7 VEU: Als de waarden in artikel 2 niet worden gerespecteerd, kan hun stemrecht
worden weggehaald voor een tijdje.
e) Art. 10 lid 2 VEU: Twee vertegenwoordigingslijnen. Europese burgers (Unieburgers)
worden vertegenwoordigd door het Europees Parlement. + Lidstaten worden
vertegenwoordigd door de Raad en Europe Raad.
Column: alle 28 lidstaten kunnen invloed uitoefen door een verkiezing op het Europees
beleid. Het volk heeft indirect invloed hierop via de minister door het kiezen als volk voor de
tweede kamer etc.
f) Art. 165 lid 1 VWEU: Onderwijs art. 6 sub e VWEU= geen exclusieve bevoegdheid,
maar een aanvullende bevoegdheid.
- Uit dit artikel blijkt in ieder geval dat de specifieke bevoegdheden op het gebied van
onderwijs beperkt zijn en de lidstaten dus (anders dan in de column wordt gesuggereerd)
zeggenschap hebben.
g) Art. 15 lid 2 en art. 16 lid 2 VEU: art. 15 lid VEU= 2 Europese Raad. Art. 16 lid 2 VEU=
Raad van de Europese unie (Raad van ministers of Raad).
- De Europese Raad: Alle regeringsleiders (Mark Rutte) en alle staatshoofden (de koning, of
indien geen koning de president). Zetten de grote politieke lijnen uit; bespreken de toekomst
van de Europese Unie.
- De raad van Ministers: bestaat uit de ministers van de lidstaten. Hangt van de agenda af
welke ministers, bijv.: als het gaat over milieu de minister van milieu. Heeft een
wetgevingstaak.
h) Art. 50 VEU: Uit de uni treden. Bijv.: Verenigd Koninkrijk. Brexit, nu 27 lidstaten.
Vraag 2
De auteur van de column uit vraag 1 heeft wel een punt als hij stelt dat het feit dat nationale
politici een belangrijke rol spelen in het Europese besluitvormingsproces voor de burger niet
altijd even duidelijk is. Lees in dit verband de bijgevoegde column van Luuk van Middelaar
(NRC Handelsblad, 20 oktober 2017) en beantwoord de volgende vragen:
a) Waarom is volgens de auteur de Europese Raad te beschouwen als ‘regering’ en wat is
volgens hem een argument om de Europese Raad inderdaad zo te noemen?
- Taak van de Europese raad: Bij grote politieke optredens laten zien dat zij grote besluiten
nemen voor langere termijn. De Europese raad functioneert als een soort regering voor de
Europese Unie.
b) De Europese Raad oefent geen wetgevingstaak uit, zo bepaalt artikel 15 lid 1 VEU. Welke
instellingen oefenen wel een wetgevingstaak uit?
- De raad van ministers art. 16 lid 2 VEU.
- De commissie: enige die het initiatiefrecht heeft art. 17 lid 2 VEU.
- Europees parlement art. 14 lid 1 VEU. In samenwerking met de raad van ministers. Is wel
op gelijke voet met de raad. Moeten samen instemmen met de tekst van de commissie.
c) Welke wetgevingsprocedures zijn er in de Unie?
- De gewone wetgevingsprocedure en de bijzondere wetgevingsprocedure.
1. De gewone wetgevingsprocedure art. 289 lid 1 VWEU. De drie instellingen van vraag b
spelen hier een rol in. Raad en Europees Parlement moeten beiden met het voorstel van de
2
, commissie instemmen.
2. De bijzondere wetgevingsprocedure: bij het betreffende artikel zal staan wie moet
instemmen of welke instellingen moeten samenwerken. Er is geen standaard samenwerking.
d) Wanneer is sprake van een wetgevingshandeling?
- Art. 289 lid 3 VWEU een verordening, richtlijn of besluit aangenomen volgens de gewone of
een bijzondere wetgevingsprocedure= wetgevingshandeling. Jo. Art. 288 VWEU.
Vraag 3
Stel dat de Europese Commissie een wetgevingsvoorstel wil doen om de veiligheid van het
vervoer per spoor te verbeteren.
a) Is de Europese Unie in algemene zin bevoegd inzake vervoer?
Beginsel van attributie moet worden toegepast art. 5 lid 2 VEU. Jo. Art. 4 lid 2 sub g VWEU.
De uitwerking van deze bevoegdheid staat in art. 91 lid 1 sub c VWEU jo art. 100 lid 1
VWEU.
b) Op basis van welke verdragsbepaling(en) kan de Commissie een dergelijk
wetgevingsvoorstel doen?
Zie vraag A.
c) Welke wetgevingsprocedure is dan van toepassing?
De gewone wetgevingsprocedure. De instellingen die hier een rol bij hebben: Commissie;
Raad; Parlement.
Bij de bijzondere moet je bij het betreffende artikel kijken.
d) Welke rechtsinstrumenten kan de Commissie voorstellen?
Art. 91 VWEU. De Europese commissie moet kijken naar aard van het onderwerp en
hiermee een keuze maken over of het een besluit/verordening etc moet worden, rekening
houdend met aard van onderwerp.
e) Is het subsidiariteitsbeginsel hier van toepassing?
Art. 5 lid 3 VEU, alleen van toepassing bij gedeelde en aanvullende bevoegdheden. In casu
gaat het om een gedeelde bevoegdheid en is het subsidiariteitsbeginsel dus van toepassing.
De Europese regering zetelt in iedere lidstaat
Luuk van Middelaar
column
Op de Brusselse top gisteren en vandaag doen Europese regeringsleiders iets ongewoons:
vooruitkijken. Een weelde! Na jaren kortademig crisisbeheer - euro, Oekraïne, vluchtelingen,
Brexit - spreken Merkel, Macron, May, Rutte, Juncker en de anderen af welke thema's ze tot
in 2019 aanpakken. Verder gaat het over handel, migratie, Brexit. Er is geen acute crisis; met
de situatie in Catalonië laat de EU zich voorlopig niet in. Opvallend is hoe toppenvoorzitter
Donald Tusk het initiatief grijpt. De Pool was recent weinig zichtbaar, terwijl Commissieman
Juncker en de Franse president Macron grote toespraken over Europa's toekomst hielden.
Eind september, in Tallinn, vroegen de regeringsleiders Tusk om een werkplan, een „Leiders'
Agenda". Vergezichten zijn mooi, aldus de stemming, maar wat doen we concreet? Aan het
werk! antwoordt een ambitieuze Tusk nu aan Rutte cs. Hij wil praktische besluiten over
onderwerpen als veiligheid die mensen zekerheid en vertrouwen in de toekomst bieden;
geen „onnodige institutionele of theoretische debatten". Tusk beoogt zo de welkome
dynamiek en dadendrang van Emmanuel Macron in goede banen te leiden - hetgeen ook
pragmatici Merkel en Rutte zullen waarderen.
Regeren is greep krijgen op de toekomst, niet door elke lotswending worden overdonderd.
Het Europese stelsel stelt zich er traag op in. Tijdens de eurocrisis was Tusks voorganger
Van Rompuy nog de chef van een improviserend orkest; meermaals zei de Belg dat leiders
pas besluiten nemen als ze „aan de rand van het ravijn staan, met de rug tegen de muur en
het mes op de keel." Dat was al iets. Met het gegroeide zelfvertrouwen kan nu meer.
Raspoliticus Donald Tusk weet dat ook een mooie lange-termijnagenda kan eindigen in een
bureaucratische oefening, in vakjes afvinken. Frappanter is zijn bepleite werkmethode. Hij wil
3