Hoofdstuk 2 Nederland rivierenland
2.1 Rijn en Maas
Door nederland stromen twee grote rivieren: de Maas en de Rijn. De twee kleinere rivieren, de Eems
en de schelde, stromen voor een klein deel door Nederland. De Eems is een Duitse rivier die
uitmondt in de Dollard, ten noorden van Groningen. De Schelde stroomt door België en mondt als
een trechter uit in de Nederlandse Westerschelde. Een dergelijke trechtermonding wordt een
estuarium genoemd de Rijn en de Maast stromen respectievelijk vanuit de Alpen in Zwitserland en
het Plateau de Langres in Frankrijk naar Nederland. De Rijn is de grootste van de twee.
Vanuit negen landen stroomt het water via beekjes, kanalen en rivieren uiteindelijk de Rijn in. Het
gebied dat afwatert op een bepaalde rivier en zijn zijrivieren, heet een stroomgebied. Het
stroomgebied van de Rijn is 185.000 km² groot. Hiervan ligt 25.000 km², bijna 15% in Nederland. De
grens tussen twee stroomgebieden noem je een waterscheiding. Een waterscheiding wordt gevormd
door hogere delen in het landschap. Met alle zijrivieren en vertakkingen die deel uitmaken van
hetzelfde stroomgebied, heet een stroomstelsel. Water uit de zijrivieren van de Rijn in Italië,
Zwitserland, Liechtenstein, Oostenrijk, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, België en Nederland. De rijn
is een gemengde rivier. Dat wil zeggen dat de rivier zijn water zowel van smeltwater als van
regenwater krijgt. ’s Zomers is ruim 70% van het Rijnwater dat Nederland bereikt smeltwater. Uit de
rest van het stroomgebied komt dan weinig water in de Rijn, omdat veel water al is verdampt
voordat het in de rivier komt. In de winters is de waterafvoer van de Rijn het hoogst. De verdamping
is dan zeer gering en er wordt vooral regenwater afgevoerd.
De rijn is 1320 km lang en ontstaat als twee bergriviertjes in de Zwitserse Alpen samenkomen. De
Vorderrhein en de Hinterrhein krijgen beide hun water van de gletsjer op het Gotthardmassief. Vanaf
het stadje Chur komen de riviertjes samen als Alpenrhein. Die stroomt via de Bodensee naar de
watervallen bij Schaffhausen op de grens en dan verder Duitsland in. Het deel van de rivier waar
kleine beken samenstromen tot een grote rivier, wordt de bovenloop genoemd. Het is vanaf de bron
gezien het eerste deel van een rivier. Hier is de hellingshoek van de rivier groot en stroomt de rivier
snel. Daardoor vindt er veel erosie plaats en neemt de rivier veel sediment mee. Stroomafwaarts
neemt de hellingshoek steeds verder af; de rivier komt in de middenloop. De middenloop van een
rivier is het middelste gedeelte van een rivier waar er evenwicht is tussen erosie en sedimentatie. Bij
Basel is de Rijn bevaarbaar voor grotere schepen. Hier bedraagt de stroomsnelheid gemiddeld zo’n
2,2 m/sec. naarmate de rivier dichter bij de zee komt, wordt het gebied steeds verklaar en gaat de
rivier minder snel stromen. In Nederland is dat gemiddeld zo’n 1 m/sec. De benedenloop van een
rivier is vanaf de bron gezien het laatste gedeelte van een rivier. Een (zeer) kleine hellingshoek veel
sedimentatie en de monding in zee zijn kenmerken voor de benedenloop. Vaak splitst een rivier zich
in de benedenloop in meerdere takken, en vormt een delta. Het Nederlandse deel van de Rijn ligt
volledig in de benedenloop van die rivier. In ons land heeft de Rijn te weinig kracht om zich in de
ondergrond in te graven. Om het water toch kwijt te raken, stroomde de Rijn in het verleden in een
bredere bedding. De Nederlandse Rijn-takken, zoals de IJsel en de Neder-Rijn/Lek, zijn tegenwoordig
volledig bedijkt.
De Rijn vertakt zich zodra hij in Nederland komt. De rivier splitst zich 10 km na de grens in het
Pannerdens Kanaal en de Waal. De Waal is de breedste stroom (260 tot 350 m breed) en leidt twee
derde van het Rijnwater uiteindelijk naar de Noordzee. De Waal is bovendien de belangrijkste
vaarroute tussen de haven van Rotterdam en het Duitse achterland. Een derde deel van het
Rijnwater stroomt via het Pannerdens Kanaal. Dit water wordt bij Arnhem verdeeld over de IJssel en
de Neder-Rijn/Lek. De Waal en de Lek komen stroomafwaarts weer bij elkaar en worden samen met
, de Maas, via de Nieuwe Waterweg, naar zee geleid. De IJssel mondt via het Ketelmeer uit in het
IJsselmeer. In de Neder-Rijn zijn drie stuwen gebouwd. Een stuw is een beweegbare dam in een rivier
waarmee het waterniveau bovenstrooms wordt geregeld. De stuw bij Driel is aangelegd om de
watervoorziening van de IJssel veilig te stellen. De volgende twee stuwen, bij Amerongen en bij
Hagestein, maken de scheepvaart op de Neder-Rijn mogelijk. De drie stuwen staan volledig open als
de Rijn veel water (meer dan 2400 mᵌ/s) vervoert. Als de afvoer vermindert, worden de stuwen bij
Driel, Amerongen en Hagestein geleidelijk gesloten, waardoor de scheepvaart op de IJssel en de
Neder-Rijn zo lang mogelijk gegarandeerd is. De stuwen regelen ook de watertoevoer naar het
IJsselmeer, zodat het meer altijd voldoende zoet water ontvangt voor de landbouw en de
drinkwatervoorziening in Noord-Nederland. Ongeveer drie maanden per jaar stroomt er via de Rijn
onvoldoende water Nederland binnen om de waterverdeling te handhaven. Dan wordt gekeken wat
de hoogste prioriteit heeft en hoe het zoete water moet worden verdeeld.
De maas is vergeleken met de Rijn een kleine rivier, die echter heel verraderlijk kan zijn. De Maas is
een regenrivier. Wanneer het na een droge periode een paar dagen hard regent, kan de waterstand
in de rivier op bepaalde plekken soms wel met 7 meter stijgen. De rivier is berucht vanwege de vele
overstromingen. Het stroomgebied van de Maas beslaat een oppervlak dat ongeveer even groot is
als Nederland. De maas ontspringt 200 km ten noordoosten van Dijon op het Plateau de Langres, op
een hoogte van 409 meter van daaruit stroomt de rivier via België naar Nederland. Een waterdruppel
die bij de bron in de Maas valt, heeft in totaal 935 kilometer afgelegd voordat hij in het Haringvliet
stroomt. De rivier heeft dan 250 kilometer door Nederland afgelegd. De Maas is grotendeels
onbedijkt. De bovenloop van de Maas, ook wel de Franse Maas genoemd, stroomt onbedijkt van de
bron tot de samenvoeging met de rivier de Chiers bij de Frans-Belgische grens. De middenloop van
de Maas ligt in de Belgische Ardennen. Aan de Belgisch-Nederlandse grens gaat de middenloop
geleidelijk over in de benedenloop stroomt in Limburg door een dal met aan weerszijden van de
rivier natuurlijke terrassen. Het tweede deel van de benedenloop in Nederland is bedijkt en dat heeft
verschillende redenen. De rivier moet hier vrijwel al het water uit het volledige stroomgebied
verwerken. Bovendien is men de afgelopen decennia de gebieden langs de Maas steeds intensiever
gaan gebruiken, waardoor het overstromingsrisico bij hoogwater groter is geworden. Vanaf
Maastricht tot Maasbracht wordt de rivier de Grensmaas genoemd omdat hij de grens vormt tussen
Nederland en België. De grensmaas is te ondiep voor de scheepvaart, die daarom het Julianaknaal
gebruikt. De benedenloop van de rivier zocht vroeger zijn weg naar zee via Rotterdam nu mondt de
maas als de Bergse maas uit in het Hollands Diep, dat zijn water via de haringvliet naar zee brengt.
2.2 (on)beheersbare rivieren
Al vanaf de vroege middeleeuwen deed de mens pogingen om de rivieren in toom te houden door
dijken te bouwen. Gedurende vele eeuwen werden deze dijken verstevigd. Ze werden verhoogd en
verbreed. Het gevolg hiervan is dat het dwarsprofiel van een rivier in Nederland vrijwel altijd bestaat
uit een zomerdijk, een uiterwaard en een winterdijk.