Inhoudsopgave
Hoorcollege 1
Pedagogiek in beeld Hoofdstuk 4 Pedagogische ideeëngeschiedenis: de gehechtheidstheorie van
John Bowlby en Mary Ainsworth
Maternal sensitivity to infant distress and nondistress as predictors of infant-mother attachment
security – McElwain & Booth-Laforce
A self-determination theory perspective on parenting – Joussemet, Landry & Koestner
Hoorcollege 2
Pedagogiek in beeld Hoofdstuk 14 Kindermishandeling
Burden and consequences of child maltreatment in high-income countries – Gilbert, Widom,
Browne, Fergusson, Webb & Janson
Sensitive attunement to infants’ internal states: operationalizing the construct of mind-
mindedness – Meins
Hoorcollege 3
Pedagogiek in beeld Hoofdstuk 19 Antisociaal gedrag bij kinderen en jeugdigen
Nature and nurturing: Parenting in the context of child temperament – Kiff, Lengua, & Zalewski
Hoorcollege 4
Pedagogiek in beeld Hoofdstuk 6: Genetische aanleg en pedagogische omgeving
Beyond Diathesis Stress: Differential Susceptibility to Environmental Influences – Belsky & Pluess
Gene–environment interdependence – M. Rutter
Hoorcollege 5
Pedagogiek in beeld Hoofdstuk 9 Vaders en moeders als opvoeders van jongens en meisjes
The Ecology of Father-Child Relationships – Cabrera, Fitzgerald, Bradley, & Roggman
,Hoorcollege 1
Pedagogiek in beeld
Hoofdstuk 4 Pedagogische ideeëngeschiedenis: de
gehechtheidstheorie van John Bowlby en Mary Ainsworth
4.1 Historische context
Toenemende medische kennis en een betere hygiëne (eind 19e eeuw) zorgden voor een sterke
verbetering van de volksgezondheid in Europa en de VS. Dit bracht de gedachte voort dat als je het
lichaam gezond kon maken, dit ook mogelijk moest zijn met de geest (Mental Hygiene Movement
aandacht op geestelijke gezondheid). Rond dezelfde tijd was de psychoanalyse in opkomst. Sigmund
Freud herleidde psychische problemen van volwassenen naar echte of ingebeelde gebeurtenissen die
hadden plaatsgevonden tijdens de kinderjaren. Langzaam vatte het idee post dat de ontwikkeling van
kind tot volwassene voor het grootste gedeelte bepaald werd door de opvoeding. Tot dan toe dacht
men dat opvoeding ervoor kon zorgen dat het kind wenselijk gedrag zou vertonen, maar niet dat de
opvoeding ook de verdere ontwikkeling van het kind kon beïnvloeden of schade kon veroorzaken
nadruk kwam meer op ouders te liggen (vooral relatie tussen moeder en kind)
4.1.1 John Bowlby’s vormende jaren
John werd geboren als in een gezin uit een gegoede burgerij. Het gezin Bowlby werd opgevoed door
een gouvernante en zij zagen hun ouders slecht beperkt. Tot zijn vierde was hij opgevoed door
kinderjuf Minnie. Haar vertrek uit het gezin zou John zeer hebben aangegrepen. Op elf jarige leeftijd
ging hij naar een kostschool. Vanaf 1925 studeerde Bowlby medicijnen en psychologie in Cambridge
en London. Tijdens zijn studie werkte hij als vrijwilliger op twee progressieve scholen, scholen die
sterk waren beïnvloed door psychoanalytische denkbeelden. De psychoanalyse, die we hierboven al
kort noemden, was in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw de meest invloedrijke theorie in
de psychologie. Op één van deze scholen werden moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen met
onaangepast gedrag behandeld. Eerste kennismaking met een affectieloos karakter (= kinderen die
niet in staat zijn een emotionele band met anderen aan te gaan).
Institute of Psycho-Analysis Bowlby werd opgeleid tot psychoanalyticus. Hij kreeg supervisie van
Melanie Klein. Zij hadden echter verschillende ideeën over de oorzaak van de ‘geestelijke
aandoening’ waarmee kinderen werden aangemeld.
Klein = deze aandoeningen waren het gevolg van onderbewuste fantasieën uit de kindertijd
Bowlby = was van mening dat emotionele stoornissen verbanden hielden met feitelijke
gebeurtenissen in het leven van het kind.
Psycho-Analytical Society Bowlby vroeg hier aandacht voor: ‘scheiding van de moeder in de eerste
drie jaar zou leiden tot emotioneel teruggetrokken en affectieloos gedrag op latere leeftijd.’
Vanaf 1940 werkte hij als psychiater in het Britse leger en na de oorlog ging hij werken voor de
Tavistock Clinic.
4.1.2 Scheiding als belangrijk onderzoeksthema in Bolwby’s vroege werk
Hij probeerde een verklaring te vinden voor het gedrag dat jonge kinderen laten zien wanneer zij
worden gescheiden van hun moeder of primaire verzorger hij deed onderzoek naar de gevolgen
van scheiding en verlies van de moeder. Hij protesteerde ook tegen de evacuaties van jonge kinderen
in het begin van de Tweede W.O naar het platteland. Zij werden van hun ouders gescheiden met de
nodige emotionele problemen tot gevolg. Hij pleitte voor een drastische wijziging van de (destijds
beperkte) mogelijkheden voor ouders om hun in het ziekenhuis opgenomen kind te bezoeken
,In dezelfde periode beschreef hij ook de eerste resultaten van een studie naar afwijkend gedrag van
44 ‘diefjes’ die hij en zijn collega’s hadden behandeld in de London Child Guidance Clinic:
Deze 44 delinquente jongeren werden vergeleken met een controlegroep van 44 kinderen die in
dezelfde kliniek waren behandeld vanwege emotionele problemen, maar die geen strafbaar gedrag
lieten zien. Hij stelde vast dat meer dan de helft v/d delinquente kinderen op jonge leeftijd werd
gescheiden van hun moeder en dat deze jongens als gevolg hiervan lijden aan affectieloosheid
Wereldgezondheidsorganisatie hij werd door de WHO gevraagd om een studie te doen naar de
‘geestelijke gezondheid van thuisloze kinderen’. Conclusie = er is nu voldoende bewijs voor de
schadelijke en verstrekkende gevolgen van langdurige scheiding van jonge kinderen van moederlijke
zorg op de karaktervorming. Het rapport was een mijlpaal.
4.1.3 Invloed van psychoanalyse en ethiologie op de gehechtheidstheorie
Cupboard-love theorie (psychoanalytici) doordat de moeder fysiologische behoeften van het kind
als warmte en voeding bevredigt, leert het kind dat de moeder de bron is van alle bevrediging en
liefde. De band tussen kind en moeder is dus slechts een gevolg v/d primaire behoefte van het kind
aan voeding, warmte etc. Bowlby was niet tevreden met deze verklaring. Hij wendde zich tot
ethiologie (= bestudering van dierlijk gedrag in natuurlijke omgeving) voor een alternatieve
verklaring. Hij maakte kennis met Konrad Lorenz Lorenz’ introductie van het concept imprinting
was het meest relevants, want blijkbaar bestond er (iig bij dieren) zoiets als een aangeboren basis
voor de relatie tussen moeder en kind (band is dus niet aangeleerd!)
Bowlby kwam met zijn eigen hypothese de gehechtsheidsgedrag bevat vijf verschillende
instinctieve, aangeboren componenten (zuigen, grijpen, volgen, huilen en lachen). Hij zag deze
gedragingen als onderdeel van een gedragssysteem met een evolutionair doel (namelijk voorbestaan
v/d soort). Bowlby verklaarde dat zijn theorie ‘stevig geworteld was inde biologie en dat het gedrag
duidelijk verklaard kan worden in termen van het voortbestaan van de soort. Empirisch
ondersteuning ontbrak echter.
Hij stuitte zich op het werk van Harry Harlow: Harlow deed een experiment waarin jonge resusapen
de keuzen kregen tussen twee vervangende moeders. Hij liet zien dat de jonge apen een sterke
voorkeur hadden voor de warme, zachte badstofmoeder i.p.v. de harde ijzeren moeder, ongeacht of
deze de jong voeding gaf. Conclusie = er is ook liefde nodig voor een emotionele band tussen moeder
en kind, niet alleen voeding. Hiermee werd het empirische bewijs opgeleverd tegen de meest
gangbare verklaring van cupboard-love.
4.2 Mary Ainsworth’s achtergrond en ontmoeting met Bowlby
Mary besloot op 16-jarige leeftijd om psychologie te studeren. Ze volgde colleges van Blatz: William
Blatz theory of security; veronderstelt dat je mentaal gezond bent als je genoeg zelfvertrouwen
hebt om de consequenties van je beslissingen en daden te accepteren of als je iemand in de
omgeving hebt waar je op kunt vertrouwens om dat te doen.
Ze werd later door Bowlby aangenomen bij de Tavistock Clinic, waar ze onderzoek deed naar de
gevolgen van scheiding van moeder en kind.
Ook voerde ze een studie uit naar de ontwikkeling van de moeder-kindrelatie (Infancy in Uganda):
Ze observeerde 26 moeder-kindparen tijdens huisbezoeken en constateerde aan de hand van
gedragspatronen dat kinderen op verschillende manieren gehecht waren aan de moeder. Ze merkte
op dat kinderen die een goede band met de moeder hadden, niet per se het hardst huilen. De
kinderen leken erop te vertrouwen dat hun moeder weer terug zou komen. Het gaat dus niet om hoe
, sterk een kind gehecht is aan de moeder, maar de manier waarop (de kwaliteit van de
gehechtheidsrelatie). Mary onderscheidde o.b.v. dat onderzoek drie gehechtheidscategorieën:
Veilig gehecht (secure)
Onveiligheid gehecht (insecure)
Niet gehecht (deze werd later geschrapt)
In Baltimore (VS) repliceerde ze de Uganda studie: één van de aspecten die werden gemeten was de
sensitiviteit (= het begrijpen van de signalen van je kind en hier tijdig en adequaat op reageren). Een
instrument dat voor deze studie ontworpen was, is de Vreemde Situatie Procedure (= een
laboratoriumtest om de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie van het kind met de moeder te meten).
Deze procedure lokt gehechtheidsgedrag uit door moeder en kind in een vreemde ruimte te
plaatsen, vervolgens een vreemde persoon in de ruimte te brengen, en de moeder twee keer vragen
de ruimte te verlaten. Mary was nu in staat de gehechtheid te categoriseren:
Veilig
Onveilig-vermijdend
Onveilig-ambivalent
4.3 Bowlby’s theoretische kader
Over het algemeen wordt Bowlby’s trilogie Attachment and Loss gezien als de belangrijkste
beschrijving van de gehechtheidstheorie. In het eerste deel, Attachment, beschreef Bowlby voor het
eerst zijn volledig uitgewerkte theorie over de ontwikkeling van de sterke band tussen moeder en
kind. Bowlby maakte hierbij gebruik van elementen uit de psychoanalyse, de ethologie, maar ook uit
de security theory van Blatz en het werk van Ainsworth. In Attachment and Loss komt vooral duidelijk
naar voren dat Bowlby gehechtheid beschouwde als menselijk gedrag met biologische wortels, dat
alleen goed kan worden begrepen vanuit evolutionair perspectief. Bowlby veronderstelde dat het
gedrag dat kinderen en hun ouders laten zien overlevingswaarde moet hebben gehad: het houden
van contact met de ouder en het zoeken van nabijheid wanneer er gevaar dreigt, moet zich middels
natuurlijke selectie hebben verankerd in gedragspatronen van ouders en kinderen. Later werd het
begrip natuurlijke selectie (het doorgeven van de eigen genen) vervangen door het begrip inclusive
fitness (waarbij ook rekening wordt gehouden met het feit dat genen via naaste verwanten worden
doorgegeven).
4.4 Veilig en onveilige gehechtheid: Ainsworth’s categorieën en instrument
De Vreemde Situatie Procedure lokt gehechtheidsgedrag uit door moeder en kind in een vreemde
ruimte te plaatsen, vervolgens een vreemde persoon in de ruimte te brengen, en de moeder twee
keer te vragen (kort) de ruimte te verlaten. Van belang bij het beoordelen van een
gehechtheidsrelatie is vooral het gedrag van het kind als de moeder terugkeert (hoe snel is het kind
gerustgesteld), en ook in hoeverre het kind de moeder gebruikt als veilige basis.
4.5 Conclusie
Overeenkomstig die evolutionaire grondslag mag verwacht worden dat gehechtheid een universeel
gegeven is en niet cultuurspecifiek kan zijn: als gehechtheidsgedrag echt in onze genen verankerd is,
zouden in verschillende landen en in verschillende culturen dezelfde bevindingen moeten worden
gedaan. Studies laten inderdaad zien dat er sprake is van crossculturele patronen van gehechtheid.
Onderzoek in Afrika, Indonesië, Israël en Japan laat zien dat in verschillende culturen dezelfde
patronen van gehechtheid worden teruggevonden, en dat veilige gehechtheid de meest
voorkomende vorm is.