Begrippen Cultuur
Cultuur: een samenhangend stelsel van voorstellingen, opvattingen, kennis, gewoonten,
verwachtingen, waarden en normen dat de leden van een samenleving overdragen aan volgende
generaties. Een dynamisch proces van uitstraling, opname, wijziging, confrontatie, verwerping,
reconstructie en interventie.
Traditie: een oud cultureel gebruik dat de nieuwe krachten van differentiëring en integratie
tegengaat
Waarde: een object dat voor de leden van een groep emotionele betekenis heeft, maar staat ook
voor de emotionele betekenis zelf die d leden van een groep ergens aan hechten.
Norm: een gedragsregel. Deze regel kan van tweeërlei aard zijn: statisch, de meerderheid
gedraagt zich als in de norm beschreven staat, of ideëel,, men behoort zich als in de norm gesteld
te gedragen.
Ritueel: sterk geformaliseerd gedrag ten aanzien van bepaalde waarden.
Held: iemand die voor een groep een belangrijk identificatiemodel is. Het kan gaan om een levende
of reeds overleden persoon die eigenschappen vertegenwoordigt die in een cultuur in hoog aanzien
staan.
Symbool: een voorwerp, een teken of een gebaar dat verwijst naar een persoon, een idee of een
kwaliteit.
Uit-diagram:
symbolen
Helden
Rituelen
Waarden
Attributie: verklaring voor hetgeen wat men overkomt
- Externe attributie; men zoekt de oorzaak buien zichzelf
- Interne attributie; men schrijft problemen aan zichzelf toe
- Personalistishce attributie; men zoekt de oorzaak van problemen of ziekte bij god(en),
geesten of menen.
- Naturalistische attributie; ziekte wordt vanuit een onpersoonlijke oorzaak verklaard.
Genezers trachten het verstoorde evenzicht in het lichaam te herstellen zonder dat de
oorzaak achterhaalt hoeft te worden
,Rol: een geheel van gedragskenmerken dat door een groep aan een bepaald eplaats in de
samenleving wordt gekoppeld.
Situationeel rolgedrag: rolgedrag dat aangepast wordt aan de situatie.
Beleidsmodellen Hofstede:
- Piramide: komt voor in landen met een grote machtsafstandsindex. Bijvoorbeeld belgië,
Grankrijk en Noord-Italië.
- Familie: ken ook een grote machtsafstand. In tegenstelling tot de piramide wordt de leider
aan de top achter niet gezien als een koele autocraat, maar als een familievader, die het
beste voorheeft en dus loyaliteit verdient.
- Markt: hier zijn de machtsverschillen klein en er is zo veel mogelijk vrijheid voor het
individu. Regels zijn er alleen om de competitie eerlijk te laten verlopen. Er zijn slechts
winnaars en verliezers.
- Machine: hier streeft men naar orde. Over de regels wort vaak fel gediscussieerd, maar als
de structuur eenmaal vastligt, hebben de uitvoerders een grote mate van
bewegingsvrijheid, mits ze zich aan de afspraken houden.
- Netwerk: verantwoordelijkheid is de ware arbeidsmotivatie, meepraten en meebeslissen
het hoogste doel. Beslissingen worden niet door een persoon egnomen, maar zijn nhet
gevolg van compromissen.
Neptonisme: begunstigen van verwanten bij het toekennen van bepaalde gunsten of posities.
Patronage: een relaite tussen mensen waarbij de ene persoon (de patroon) beschikt over
bepaaldehulpbronnen waar de ander (de cliënt) behoefte aan heeft, en deze ter beschikking stelt in
ruil voor politieke of andere steun en diensten.
Politieke correctheid: het kritische onderzoek van taalgebruik, metaforen en meningen, die
betrekking hebben oppersonen, waarvan wij ggemakshalve aannemen dat ze minder recht van
spreken hebben dan wijzelf
Minoriteit: subgroep die ongeacht haar omvang gediscrimineerd wordt, jegens welke een
vooroordeel bestaat, die weinig macht heeft en zich in de marge van de samenleving bevindt.
Vooroordeel: een nnegatieve attitude ten aanzien van een sociale groep of ten aanzien van een
persoon behorende tot een bepaalde sociale groep. Het is een mening die niet op feitelijke
informatie hoeft te berusten.
Dominante groep: een gropering waarvan de sociale identiteit beantwoordt aan het ideaalbeeld van
de samenleving, die een machtspositie bezit en de kerngroep van de samenleving vormt.
Discriminatie: edrag waarbij personen of groepen op grond van voor de context irrelevvante
kenmerken, ongelijk be handeld worden.
Acculturatie: de processen van sociale en culturele verandering onder invloed van contact tussen
samenlevingen.
Identiteit: het beeld dat je van jezelf hebt en het beeld dat je denkt dat anderen van jou hebben.
Imago: het beeld dat anderen in werkelijkheid van je hebben.
Etnische identiteit (etniciteit): heeft betrekking op een gevoel van eenheid en verbondenheid op
grond van gemeenschappelijke afstamming, cultuur of geschiedenis, ongeacht of dit feitelijk zo is.
, Cultuurschok: toestand van onbehagen die opgreedt als iemand een onbekende cultuur moet
functioneren; het kan gepaard gaan met lichamelijke ziekteverschijnselen.
Integratie: ontstaat wanneer een groep zijn culturele identiteit in zekere mate bewaart, maar toch
volwaardig deelneemt aan de samenleving.
Assimilatie: wil zeggen dat men zich geheel aanpast aan de andere cultuur.
Geïnternaliseerde overheersing: de verinnerlijking en aanvaarding van vooroordelen jegens
anderen door de dominante groep.
Geïnternaliseerde onderdrukking: de verinnerlijking en aanvaarding door individuen binnen de
mioriteit van de vooroordelen die in de dominante cultuuur tegen hen bestaan.
Waarnemen: het proces waarbij mensen hun ervaringen, zichzelf, hun naasten en de wereld waarin
zij leven registreren, verwerken en interpreteren.
Emoties: gemoedsbewegingen zoals impulsen, gevoelens, driften, en drijfveren, die tot handelen
aanzetten.
Projectie: een eigenschap van jezelf die je bij jezelf niet accepteert en die je aan anderen
toeschrijft.
Stereotypen: veronderstellingen ten aanzien van personen of groepen die tot een andere sociale
categorie behoren.
Racisme: het toeschrijven van bepaalde eigenschappen aan een bepaald ras.
Etniciteit: het verschijnsel dat groepen streven naar een eigen culturele identiteit, vasthouden aan
gebruiken, niet willen opgaan in de massa en solidair zijn met hun groepsgenoten.
Creolisering: het proces waarin vanuit verschillende (sub)culturen een eigen nieuwe (sub)cultuur
wordt gevormd.
Attitude: totaal van opvattingen, gevoelens en geneigdheid tot hndelen ten opzichte van iets of
iemand. Bestaat uit 3 componenten:
- Cognitieve: met betrekking tot opvattingen, normen en waarden
- Affectieve: gebaseerd op gevoelens en emoties
- Conatieve: gebaseerd op de wil of bereidheid tot bepaald gedrag
Etnocentrisme: een attitudie waarbij men een andere cultuur beoordeelt naar de maatstaven van
de eigen cultuur.
Cultureel relativesme: een houding van respect ten aanzien van andere culturen; men wil mensen
niet veranderen, maar hun cultuur in stand houden.
Het mattheüseffect: het verschijnsel dat onder invloed van sociaal-culturele en sociaal-politieke
factoren het osciale overheidsbeleid tendentieel en verhoudingsgewijs meer ten goede komt aan
hogere dan aan lagere sociaal-economische groepen.
Universalistische attitude: attitude die niet zozeer uitgaat van verschillen, maar eerder van de
overeenkomsten tussen culturen.