𝕒𝕒𝕣𝕕𝕣𝕚𝕛𝕜𝕤𝕜𝕦𝕟𝕕𝕖
𝟙.𝟙 𝕧𝕖𝕖𝕝𝕜𝕝𝕖𝕦𝕣𝕚𝕘 ℤ𝕦𝕚𝕕-𝔸𝕗𝕣𝕚𝕜𝕒
Landschap en klimaat
► Verschillende landschappen en klimaten in Zuid-Afrika.
• Kustgebied in het oosten heeft een warm zeeklimaat. Zomer: aanlandige wind vanaf de Indische
Oceaan veroorzaakt stuwingsregens tegen de Drakensberg aan.
Landschap: een vochtige savanne.
• Binnenland ligt op een hoogvlakte in de regenschaduw van de Drakensberg. Landschap gaat over
van steppe in een woestijn. Langs de Atlantische Oceaan: weinig verdamping vanwege koude
zeewater.
• Kaapstad heeft een Middellandse Zeeklimaat. De zomers zijn warm en droog, regen valt in de
winter.
Bevolkingsgroepen
► Zuid-Afrika heeft elf officiële talen. Engels is gangbaar als tweede taal.
• De zwarten vormen de grootste bevolkingsgroep. Nakomelingen van slaven vormen de kleurlingen.
Veel kleurlingen en blanken spreken Afrikaans.
■ De Aziaten stammen af van Indiase arbeiders die werkten op plantages.
Apartheid
► Zuid-Afrika was een vestigingskolonie. Blanken bleven altijd een minderheidsgroep.
• Tijdens de apartheid (= een strenge rassenscheiding) moesten zwarten wonen in thuislanden of in
aparte woonwijken: de townships. Segregatie (= scheiding): het gescheiden wonen en leven van
bevolkingsgroepen.
Stuwingsregen
► Als wind onderweg een gebergte tegenkomt, kan de lucht maar één kant op: omhoog. Regen die
ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte, noem je stuwingsregen.
● De windkant van een gebergte heet de loefzijde . Aan de loefzijde wordt de vochtige lucht
omhooggestuwd, koelt af en brengt regen.
● Aan de andere kant van het gebergte ligt de lijzijde. De lijzijde is dus de kant die uit de wind ligt. De
lucht daalt daar en wordt warmer. Aan die kant valt weinig of geen neerslag . Je kunt ook zeggen: het
gebied achter de berg ligt in de regenschaduw.
Klimaatsysteem van Köppen
► Er zijn vijf klimaatzones, aangeduid met de hoofdletters A, B, C, D en E:
A tropisch regenklimaat, B droog klimaat, C zeeklimaat (maritiem klimaat), D landklimaat
(continentaal klimaat),E koud klimaat (poolklimaat of polair klimaat)
● Vier van die gebieden (A, C, D en E) worden onderscheiden op grond van de temperatuur. A is het
warmste klimaat , E is het koudste klimaat. Het B-klimaat is een zone waar het zo droog is dat er
nauwelijks iets wil groeien. Voor die zone is het ontbreken van neerslag de bepalende factor.
● Elk klimaat kan weer onderverdeeld worden. Köppen doet dat door extra letters toe te voegen.
■ Het B-klimaat is droog. Het wordt, door het toevoegen van een hoofdletter, onderverdeeld in een
zeer droog woestijnklimaat BW en een iets minder droog steppeklimaat BS.
, ■ Aan de klimaten A, C en D worden (kleine) letters toegevoegd. Die zeggen iets over het al of niet
voorkomen van een droge tijd.
f = fehlt (= ontbreekt): droge tijd ontbreekt; neerslag in alle jaargetijden.
s = sommer (= zomer): droge tijd in de zomer.
w = winter (= winter): droge tijd in de winter.
● Aan het E-klimaat worden hoofdletters toegevoegd:
F = (eeuwige) sneeuw in poolgebieden.
H = (eeuwige) sneeuw in hooggebergte.
T = toendra.
Savanne
► Ten noorden en ten zuiden van de evenaar valt een aantal maanden per jaar geen regen. Dat is
het gebied van de savanne. Het ligt in de tropen, maar er groeien geen tropische regenwouden. Het
landschap bestaat uit een afwisseling van graslanden met groepen bomen en struiken. Zo’n vier tot
zes maanden per jaar valt er in de savanne soms geen regen.
Kolonisatie en dekolonisatie
► De globalisering begon in de periode van de ontdekkingsreizen. Kooplieden in de zeevarende
Europese landen stichtten op de nieuw ontdekte vreemde kusten handelsnederzettingen. Die
overzeese gebieden in het bezit van Europese landen werden koloniën genoemd.
● In de eerste paar eeuwen leverden de koloniën alleen ‘exotische’ artikelen, zoals specerijen (peper,
kruidnagels), schelpen en kunstvoorwerpen. Bij de opkomst van de industrie kregen de koloniën een
nieuwe rol. Ze moesten leverancier worden van grondstoffen voor de Europese industrielanden.
Daarbij ging het om landbouwproducten (tabak, koffie, thee, cacao, rietsuiker, rubber) en delfstoffen
(goud, zilver, bauxiet, aardolie). Koloniën waren ook een afzetmarkt voor de industrieproducten.
● Het koloniale tijdperk is nu voorbij. De koloniën maakten zich los van de Europese moederlanden
en werden zelfstandige staten. Dat zelfstandig worden heet de kolonisatie.
Soorten koloniën
► De ontwikkeling van de koloniën verliep heel verschillend. Er waren twee soorten.
● Veel koloniën moesten grondstoffen leveren voor de opkomende industrie in Europa. De
Europeanen gebruikten die koloniën dus om er zelf voordeel van te hebben. Een ander woord
daarvoor is exploiteren. Daarom heten ze exploitatiekoloniën.
■ Een paar grote Europese landen namen grote stukken van Afrika, Azië en Amerika. Ze legden
plantages en mijnen aan. Een plantage is een landbouwonderneming waar op grote schaal één
bepaald gewas wordt verbouwd (monocultuur)(thee, koffie, rubber, tabak of bananen.)
● De vestigingskoloniën waren overzeese gebiedsdelen waar Europeanen zich blijvend gingen
vestigen. Ze verhuisden, omdat in veel Europese landen in de negentiende eeuw honger, armoede en
werkloosheid voorkwam. Ook waren er in Europa oorlogen en was er niet overal vrijheid van
godsdienst of meningsuiting.
■ In sommige landen (de Verenigde Staten, Australië, Nieuw-Zeeland en Canada) zijn de
immigranten nu de grootste bevolkingsgroep. Ook in Zuid-Afrika en Latijns-Amerika vestigden zich
veel Europeanen, maar daar bleven ze in de minderheid.