H3 - Het (Materiële) Legaliteitsbeginsel
Art. 1 Sr. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke
strafbepaling.
Art. 1 Sv. strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.
Ook art. 7 EVRM
Dit komt gedeeltelijk neer op de tweede vraag van art. 350 Sv.: is het bewezen feit een juridisch
strafbaar feit?
Soms komt het echter ook al in de eerste vraag van art. 250 Sv. naar boven; als bepaalde
onderdelen van de tenlastelegging woordelijk uit een delictsomschrijving komen.
dakdekkersarrest: een bewijsverweer dat daadwerkelijk een kwalificatieverweer was. (in
het arrest werd de gebruikte term 'werknemer' betwist omdat de verdachte een zzp'er
was). Een geldig dakdekkersverweer dient tot vrijspraak te leiden aangezien een
onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen.
Het legaliteitsbeginsel houdt ook in dat een delictsomschrijving voldoende duidelijk en specifiek
moet zijn.
Het legaliteitsbeginsel heeft alles te maken met onze rechtsstaat (Rule of Law); het beschermt
de burger tegen de macht van de staat; het beschermt de democratie.
Dimensies van het legaliteitsbeginsel:
constituioneel: de primaire dimensie, conditio sine qua non voor de andere dimensies; de
verlening van bevoegdheden aan overheids instanties. Het houdt de soeverein gebonden
aan de gestelde wetten en houdt burgers wettelijk gelijk. le contrat social; trias politica.
rechtsbeschermend: de constitutionele dimensie brengt een rechtsbeschermende
dimensie met zich mee door ook de grenzen van vergeldingen en acties te beschrijven.
Bescherming tegen willekeurigheid van de overheid.
generaal-preventief: voorkomen van chaos en eigenrichting in de samenleving; gebaseerd
op het calculerende mensbeeld (rationele mens). Mensen zullen minder snel
overtredingen maken als ze bang zijn voor een boete (vooral bij een hoge pakkans).
'Expressieve' delicten (niet-instrumentele delicten) horen hier niet echt onder.
Concrete eisen van het legaliteitsbeginsel
het vereiste van duidelijk geformuleerde delictsomschrijvingen
ookwel het lex certa-vereiste of het Bestimmtheitsgebot genoemd. De vereiste
duidelijkheid van de bestanddelen.
soms wordt volstaan met slechts een juridische benaming; i.e. een
kwalificatie/etiket, zoals in art. 300 Sr. 'mishandeling wordt gestraft met..'. Soms
wordt een juridisch etiket gecombineerd met een opsomming van bestanddelen;
soms is alleen een opsomming van bestanddelen.
Soms is het de vraag of het kan zijn dat aan de verschillende bestanddelen wordt
voldaan, maar toch het feitelijke geheel niet beantwoordt aan de wettelijke
kwalificatie. Soms ontbreekt 'het typische' van een delict; zie
gevangenisvoedselarrest.
soms kunnen vage termen, of normativiteit, niet vermeden worden, er wordt dan
gesproken van open delictsbestanddelen. Een belangrijk voorbeeld is culpa,
verwijtbare onvoorzichtigheid. grove onvoorzichtigheid is een vaag en normatief
begrip. Ook in zedendelicten kom dit voor; schending van eerbaarheid.
het uitgangspunt van stricte interpretatie door de rechter
noodzakelijk voor het lex certa-vereiste
, soorten interpretatie zijn:
grammaticale interpretatie (letterlijk);
wetshistorische interpretatie (het geimpliceerde doel van de wet);
wetssystematische interpretatie; (bv in welke titel of sectie de wet staat);
teleologische interpretatie (de betekenis naar huidige opvattingen);
functionele interpretatie (afgestemt op het concrete geval, 'redelijke
uitlegging').
extensieve interpretaties zijn niet verboden, maar wel problematisch.
interpretatieproblemen komen voort uit
verschuivende betekenissen van termen waarvan de wet zich bedient (i.e.
'onbewuste' toestand; vaak grammaticale versus teleologisch-historische
interpretatie)
verschuivende maatschappelijke opvattingen (i.e. 'kraken' en 'ontucht')
technologische ontwikkelingen (vaak extensieve functionele interpretatie)
conflicterende rechtsbelangen (bv belang van volksgezondheid zorgt voor
neiging naar functionele interpretatie)
de voorzienbaarheid van de strafwaardigheid van bepaald type gedrag is een
element voor ruimere interpretatie van het legaliteitsbeginsel.
het verbod van analogische wetsinterpretatie
analogie wil zeggen dat je een deel van een wet distilleert en toepast op een ander
geval (bv. omdat is vastgestelt dat je niet mag lopen over beplante grond, mag je
ook niet fietsen over beplante grond). Dit is verboden. Vaak heeft dit te maken met
gevallen waar niemand aan had gedacht of niet aan had kunnen denken bv door
technologische ontwikkelingen - in deze gevallen wordt analogische interpretatie wel
toegestaan.
Het verbod op analogie is vooral te begrijpen vanuit de constitutionele dimensie van
het legaliteitsbeginsel, zonder dit verbod zou de rechter degene zijn die de grenzen
van wetsbepalingen aangeeft, ipv de wetgever.
het Elektriciteitsarrest: De Hoge Raad oordeelde dat elektriciteit kon worden
gebracht onder het begrip 'goed' in de zin van art. 310 Sr (diefstal), waardoor het
ook impliciet voor 'wegneming' vatbaar werd geacht. Dit ligt op de rand van de
verboden analogische wetstoepassing. De grens tussen royale extensieve
interpretatie en analogische interpretatie is flinterdun.
analogie ten gunste van (ad bonam partem) de justitiabele is toegestaan. Art. 1 sluit
analogie overigens alleen uit als dit tot strafbaarheid leidt.
Melk en water-arrest -> buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond: afwezigheid
van alle schuld (afas)
in het EHRM wordt er sneller ruimer geinterpreteerd, jegens maximale
rechtszekerheid, 'adaptation to changing circumstances'.
het vereiste van geschreven strafbepalingen (lex scripta)
gewoonte is geen directe bron van strafrecht; doch is hier vaak openheid in opvatting
voor, zoal in culpoze delictsomschrijvingen en normatieve bestanddelen e.g.
'aanstotelijk voor de eerbaarheid' (niet aanstotelijk is hetgeen volgens heersende
opvattingen in Nederlands op het gebied van erotische ervaringen als niet kwetsend voor het
normaal ontwikkeld schaamtegevoel kan worden aanvaard')
verbod van terugwerkende kracht
hier komt de generaal-preventieve dimensie van het legaliteitsbeginsel naar boven.
éen uitzondering op de regel is als de wetswijziging ad bonam partem is voor de
dader. Art. 1 lid 2 Sr: Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit
begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast. Toch is
deze werking op 2 manieren beperkt (de 'beperkt materiële leer): tot wetswijzigingen
, die niet betrekking hebben op normen die uit hun aard een tijdelijke werking hebben
(bv niet na tien uur op straat zijn tijdens lockdown) en die berusten op een gewijzigd
inzicht in de strafwaardigheid van het feit (iets doen zonder vergunning waarna even
later de vergunning wort afgeschaft).
art. 1 lid 2 Sr is alleen toepasselijk als de onderliggende norm/inzicht is veranderd -
als het zuiver veranderde omstandigheden zijn die tot een wijziging leiden dan is dit
niet logisch (e.g. een rotonde brengt nieuwe voorrangsregels met zich mee).
art. 61 Sr geeft aan welke straf het meest 'gunstig' is, op volgorde. Een korte
hechtenis geldt dus niet als 'gunstiger' dan een 45k boete.
in gevallen waar een delictsomschrijving wordt uitgebreid is het lastiger, ik weet niet
(blz 142)
iemand kan worden berecht met de oude (gunstigere) delictsomschrijving, terwijl
ook de nieuwe gunstigere sanctie-norm wordt toegepast die eigenlijk bij de nieuwe
wet hoort.
..
de nulla-poena eis
"nulla poena sine lege" (geen straf zonder wet)
er mogen geen onbekende straffen noch straffen boven de wettelijk bepaalde
maxima worden toegepast.
Dit is dikwijls alleen relevant voor de bijzondere voorwaarden die een rechter kan
stellen, deze mogen dan niet zo ingrijpend zijn dat er gesproken kan worden van een
nieuwe strafsoort.
de eis dat individuen de wet kunnen kennen
Bij misdrijven is, vanwege de veronderstelde bekendheid van hun verboden inhoud,
het zogeheten boos opzet (opzet gericht op het strafbaar gestelde karakter van het
delict) geen speciaal vereiste voor de strafbaarheid.
over het algemeen wordt een overtreding niet verweten als een 'bevoegd te
beschouwen persoon' verkeerde inlichtingen krijgt en voldoende inspanning heeft
gedaan zich op de hoogte te stellen ('een excuseerbaar dwalen in het
[on]geoorloofde karakter van zijn gedraging).
sinds het Motorpapieren-arrest kent het strafrecht de 'verontschuldigbare
rechtsdwaling' in een buitenwettelijke strafuitsluitingsgrond als avas. Dit moet
door de verdachte zelf worden aangedragen en bewezen, wat niet vaak lukt.
H4 - De Wederrechtelijkheid
De juridische betekenis van een strafbaar feit is 'een persoonlijke gedraging, die een wettelijke
delictsomschrijving vervult, en daarnaast, behalve aan schuld te wijten, ook wederrechtelijk is'.
Wederrechtelijkheid houdt in dat de wettelijke delictsomschrijving de schending van een
onderliggende rechtsnorm impliceert. Dit heeft dus betrekking op het normoverschrijdende
karakter van gedragingen strafbaar gesteld in delictsomschrijvingen. Het is dus ook een diffuus
en normatief begrip.
de objectieve zijde van het delict: de eisen van het legaliteitsbeginsel en de
wederrechtelijkheid; voorwaarden voor strafbaarheid
Niet al het wederrechtelijke gedrag is strafbaar; maar al het strafbare gedrag is
wederrechtelijk. I.e. het strafrecht stelt selectief normschending strafbaar; normen
ondervinden vaak fragmentarisch bescherming. Een simpele leugen is wederrechtelijk,
maar niet strafbaar onder e.g. oplichting.
, Wederrechtelijkheid is een stilzwijgend element, behalve als het specifiek ook is opgenomen als
bestanddeel. Het vervullen (kwalificeren) van een delictsomschrijving levert in ieder geval, doch
slechts, een vermoeden van wederrechtelijkheid op.
Wederrechtelijkheid als bestanddeel
Soms is het nodig om expliciet een term te gebruiken die kernachtig andere gevallen terzijde
schuift.
vele synoniemen van 'wederrechtelijkheid':
art. 435 Sr "zonder daartoe gerechtigs te zijn"
art. 151a Sr. "zonder voorafgaande schriftelijke toestemming"
art. 430 Sr. "zonder verlof van het bevoegd gezag"
"zonder vergunning"
art. 300 Sr. "mishandeling" (wederrechtelijkheid als geimpliceerd bestanddeel)
art. 245 Sr "ontuchtige"
art. 123 Sr "binnendringen"
art. 131 Sr "opruit"
verschillende opvattingen over de betekenis van wederrechtelijkheid als bestanddeel
een eng wederrechtelijkheidsbegrip wordt gehanteerd; een specifieke betekenis die
teleologisch uit de delictsomschrijving wordt afgeleid. e.g. geinterpreteerd als 'zonder
eigen recht' of 'zonder toestemming van de rechthebbende' handelen, zoals bij een sloper
die betaald krijgt om iets te slopen. Of 'tegen het recht van een ander of van anderen'
handelen, zoals iemands huis niet verlaten nadat die meerdere malen heeft verzocht dit te
doen (-> huisvredebruek art. 138 Sr - de eerste vordering spreekt over dat iemand zonder
eigen recht in andermans huis is en de tweede vordering dat er een inbreuk op andermans
recht wordt gemaakt; beide zijn nodig)
'facetwederrechtelijkheid': de wederrechtelijkheid heeft een specifieke betekenis
afgestemt op het specifieke delict
de ruime interpretatie van wederrechtelijkheid; als in strijd zijnde met het objectieve recht;
in deze opvatting is het bestanddeel wederrechtelijkheid vrijwel gelijk aan het element
wederrechtelijkheid. Het moet algeheel in strijd zijn met de normen van behoren, van
maatschappelijke betamelijkheid (zie arrest Lindenbaum-Cohen).
Een ruime opvatting wordt bijna altijd gemaakt bij vermogensdelicten, vooral oplichting.
e.g. je mag geen geld voor een school stiekem in je eigen zak steken omdat je de maand
daarvoor te weinig salaris hebt gekregen. Het resultaat an sich hoeft niet onrechtmatig te
zijn, de weg waarlangs dit is verkregen kan dit alsnog wel zijn.
ook bij bv stalking wordt een ruime interpretatie toegepast: de dader moet zonder eigen
subjectief recht hebben gehandeld
In welke gevallen kan het vermoeden van wederrechtelijkheid, door vervulling van wettelijke
delictsomschrivjing, weer worden opgeheven?
de leer van de formele wederrechtelijkheid stelt dat degene die de wet overtreedt ipso
facto wederrechtelijk handelt, tenzij, de wet zelf de wederrechtelijkheid opheft door
middel van wettelijke rechtvaardiginsgronden of rechtvaardige strafuitsluitingsgronden.
algemene rechtvaardigingsgronden: noodtoestand, noodweer, ambtelijk bevel,
wettelijk voorschrift (art. 40+ Sr)
de leer van de materiële wederrechtelijkheid stelt dat, zelfs als geen van de formele
rechtvaardigingsgronden gelden, de wederrechtelijkheid alsnog soms ontbreekt. We
spreken van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid als wederrechtelijkheid
ontbreekt op gronden niet rechtstreekts door de wetgever voorzien. (zie Huizense