Samenvatting richtlijnen:
Lage rugpijn KNGF:
A:
Lage rugpijn wordt doorgaans ingedeeld in specifieke ne aspecifieke lage rugpijn.
- Aspecifieke lage rugpijn is rugpijn waarvoor geen aanwijsbare specifieke oorzaak voor
de klachten te vinden is. Dit is ongeveer 90% van de patiënten.
o De pijn ontstaat in de lumbosacraal regio op de voorgrond maar kan ook
uitstralen in de bil en het bovenbeen.
o Bepaalde houdingen, bewegingen en het tillen of verplaatsen van lasten
kunnen de pijn verergeren.
o Er zijn geen algemene ziekteverschijnselen en verder kan de pijn continu op in
episodes optreden (exercibaties).
- Specifieke lage rugklachten wordt onderscheiden in:
o Het lumbosacraal radiculair syndroom:
Specifieke lage rugpijn met radiculaire pijn in 1 been, die gepaard kan
gaan met neurologische uitval.
o Rugpijn met ernstige onderliggende specifieke aandoening zoals:
Osteoperotische wervelfracturen
Maligniteiten
Spondylitis ankylopoetica
Ernstige vormen van kanaalstenose
Ernstige vormen van spondylolithesis
Acute lage rugpijn gaat vaak vanzelf weer over, er is wel een kans op restklachten of
recidieven. Van mensen die wel verzuimen van werk heeft ongeveer 3/4 e binnen 4 weken
weer het werk hervat.
- Normaal beloop van lage rugpijn:
o Wanneer de activiteiten en participatie in de tijd gradueel toenemen (tot het
niveau van de klachtenepisode). Vaak zal de pijn verminderen. Dit houdt niet
in dat de lage rugpijn geheel verdwijnt, maar de lage rugpijn staat de
activiteiten en participatie niet meer in de weg.
- Afwijkend beloop van lage rugpijn:
o Als de beperkingen en participatieproblemen in de tijd niet afnemen maar
gelijk blijven of zelfs toenemen. We spreken van een afwijkend beloop en een
vertraagd herstel als er gedurende 3 weken geen duidelijke toename in
activiteiten en afname in participatieproblemen is geweest.
Bij alle patiënten die DTF binnenkomen moet er als eerst een screening plaatsvinden.
- Screening = bedoeld om na te gaan of fysiotherapeutische behandeling is
geïndiceerd. De fysio moet zich een beeld vormen van de klachten en symptomen en
de eventuele aanwezigheid van rode vlaggen.
- Rode vlaggen = zijn patronen van symptomen of tekenen (waarschuwingssignalen)
die kunnen wijzen op min of meer ernstige pathologie, die aanvullende medische
diagnostiek vereisen.
, Rode vlaggen bij aspecifieke en specifieke lage rugpijn zijn:
- Begin van lage rugpijn na het 50e levensjaar, continue pijn onafhankelijk van houding
of beweging, nachtelijke pijn, algehele malaise, maligniteit in de voorgeschiedenis,
onverklaard gewichtsverlies, verhoogde bloedbezinkingssnelheid (BSE)
maligniteit?
- Recente fractuur (< 2 jaar geleden), eerdere wervelfractuur, leeftijd boven de 60 jaar,
laag lichaamsgewicht (< 60kg/ BMI < 20 kg/m2), ouder met heupfractuur, langdurig
corticosteroïden gebruik, lokale klop-, druk- en asdrukpijn van de wervelkolom,
opvallende lengtevermindering, versterkte thoracale kyfose osteoporotische
wervelfractuur?
- Begin van lage rugpijn voor het 20e levensjaar, man, iridocyclitis, onverklaarde
perifere artritis of inflammatoire darmaandoening in voorgeschiedenis, vooral
nachtelijke pijn, ochtendstijfheid > 1 uur, minder pijn bij liggen/ bewegen/oefenen,
goede reactie op NSAID’s, verhoogde BSE spondylitis ankylopoetica?
- Ernstige lage rugpijn aansluitend aan een trauma wervelfractuur?
- Begin van lage rugpijn voor het 20e levensjaar, palpabel trapje in het verloop van de
processi spinosi ter hoogte van L4-L5 ernstige vorm van spondylolisthesis?
Als er een patroon te herkennen valt moet de therapeut hierover informeren en het advies
geven om contact op te nemen met de huisarts.
B:
Bij een verwijzing wordt er geen screening afgenomen dit is alleen bij DTF. Er zal na een
verwijzing een uitgebreide intake worden gedaan, hier worden ook de rode vlaggen
beoordeeld. Als er indicatie voor fysiotherapie is als er een anamnese plaatsvinden om het
gezondheidsprobleem nog beter in kaart te brengen.
De aandachtspunten bij een anamnese bij patiënten met lage rugpijn zijn:
- Inventarisatie van de klachten
- Screening op de rode vlaggen
- Inventarisatie van de status presens: ernst en soort klachten (stoornissen in functie,
beperkingen in activiteiten en participatieproblemen).
- Inventarisatie van het begin van de klachten:
o Situatie voordat de klachten begonnen
o Ontstaansmoment en ontstaanswijze van de klachten en mogelijke invloed
van werkomstandigheden.
- Inventarisatie van het beloop van de klachten (normaal of afwijkend):
o Eerdere diagnostiek en behandeling en het resultaat van die behandeling.
o Eerder verkregen informatie (welke info en door wie gegeven).
o Aanwezigheid van (psychosociale) herstel belemmerende factoren.
- Inventarisatie van de overige gegevens:
o Nevenaandoeningen
o Huidige behandeling: medicijnen, andere behandeling, adviezen en
hulpmiddelen.
o Sociale anamnese met betrekking tot werk, huisvesting en gezinssituatie.
- Vaststellen van de hulpvraag.