LE 1 Europees recht vragen
1. Op welke wijze uit het autonome karakter van het recht van de Unie zich in de
besluitvormingsprocedures?
Niet altijd bestaat een veto voor elke lidstaat, zoals in het volkenrecht.
2. Mogen de lidstaten onderling nog volkenrechtelijke verdragen sluiten?
Ja, die vrijheid is er waar Europees recht geen bevoegdheden heeft, als geen sprake is van gevolgen voor
gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen: zie bijvoorbeeld C-370/12, Pringle, r.o. 99 e.v.
3. Wat wordt verstaan onder de autonomie van het Unierecht en uit welke twee eigenschappen bestaat het?
Dat het effect van Unierecht in de nationale rechtsorde een aangelegenheid van het Unierecht is.
Rechtstreekse werking (zie 26/62, Van Gend en Loos) en voorrang (zie 6/64, Consta/ENEL).
4. Hoe wordt de voorrang van Unierecht gezien in Duitsland door het Bundesverfassungsgericht?
Voorrang van Unierecht alleen als Unierecht voldoende waarborgen biedt tegen schending grondrechten.
Unierecht mag niet verder gaan dan dat het Duitse parlement aan bevoegdheden heeft afgestaan.
5. Waarom zijn de beginselen van attributie, subsidiariteit en evenredigheid toegevoegd aan de verdragen?
Ter clausulering van de bevoegdheidsoverdracht van bevoegdheden van de lidstaten aan de supranationale
organisatie. Subsidiariteit en evenredigheid op verzoek van Britse premier Margaret Thatcher om de macht
van de Unie in te perken.
6. Om welke twee redenen is van belang dat alle optreden van de Unie moet berusten op een
rechtsgrondslag?
Ten eerste kan aan de hand van de rechtsgrondslag worden gecontroleerd of de EU haar boekje niet te buiten
is gegaan door dingen te regelen op terreinen waar de Unie niet bevoegd is (inhoudelijke waarborgen). Zie C-
376/98, Tabaksreclame en discussie rond art. 114 VWEU (interne markt) en het verbod van wetgevend
optreden in art. 168 lid 5 VWEU. Ten tweede voorziet het Werkingsverdrag verschillende
besluitvormingsprocedures en dus verschillende maten van betrokkenheid van de instellingen voor optreden
van de Unie op verschillende terreinen (procedurele waarborgen). De invloed van het Europees Parlement
wisselt afhankelijk van de keuze voor een bepaalde rechtsgrondslag.
7. Waarom is de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel grotendeels beperkt tot de politieke arena?
Door de vage bewoordingen: indien en voor zover, niet voldoende, beter door de Unie, schaalvoordelen,
effectiever.
8. Leg uit de relatie tussen het evenredigheidsbeginsel en het gebruik van richtlijnen door de Unie.
De Unie is gehouden voor het minst ingrijpende middel te kiezen.
9. Uit welke drie toetsen bestaat het evenredigheidsbeginsel?
Geschiktheid van een maatregel, noodzakelijkheid, belangenafweging publiek belang en interne markt.
10. Wat betekent het loyaliteitsbeginsel voor lidstaten gedurende de omzettingstermijn van een richtlijn?
Zij mogen geen maatregelen nemen die het bereiken van de doelstelling van de richtlijn ernstig in gevaar
zouden brengen (C-129/96, Inter-Environment).
11. Waarom wordt geen rechtstreekse werking aangenomen indien nadere handelingen van de Unie-
instellingen of de lidstaten noodzakelijk zouden zijn?
Zou de nationale rechter een bepaling van Unierecht gaan toepassen, terwijl dergelijke nadere handelingen
vereist zijn, dan zou hij met deze toepassing op de stoel van deze instellingen of de lidstaten gaan zitten.
12. Waarom ligt doorwerking van Unierecht minder voor de hand in situaties tussen particulieren onderling?
Het merendeel van de bepalingen is gericht tot lidstaten.
,13. Leg aan de hand van Zaak 36/74, Walrave en Koch uit dat particulieren zich toch aan bepaalde regels uit
het Werkingsverdrag moeten houden.
Vanwege het nuttig effect van het Verdrag moest ook de Spaanse wielerbond zich houden aan het verbod van
nationaliteitsdiscriminatie.
14. Waarom hebben de rechten in het EU-Handvest van de grondrechten wel doorwerking, maar de
beginselen niet?
De categorie beginselen vereist nader optreden van de Uniewetgever en/of nationale wetgever.
15. Kunnen bepalingen uit verordeningen horizontale rechtstreekse werking hebben?
Ja, zie de zaak Muñoz
16. Het Hof van Justitie meent dat particulieren onderling geen beroep kunnen doen op een nog niet
omgezette richtlijn (Zaak C-91/92, Faccini Dori). Maar de richtlijn kan wel worden ingeroepen door een
particulier ten opzichte van de overheid, waardoor de positie van een andere particulier verslechtert.
Waarom kan dit leiden tot een driehoeksituatie?
De rechter moet kiezen wat belangrijker is: de wens het nuttig effect van de richtlijn te verzekeren of de wens
particulieren niet te belasten met het falen van de eigen overheid (C-201/22, Wells). Louter negatieve effecten
van het schenden van de verplichting uit de richtlijn (om een MER uit te voeren) voor de eigenaar van de
steengroeve, vormen geen beletsel voor de doorwerking van de richtlijn. Gewezen kan worden op het verschil
tussen horizontale werking van richtlijnen (verboden op grond van het arrest Faccini Dori) en horizontale
effecten zoals in arrest Delana Wells.
17. Vanaf wanneer rust op de nationale rechter de plicht zich te onthouden van een uitlegging van het
nationale recht die het bereiken van de doestellingen van de richtlijn ernstig in gevaar zou kunnen brengen?
Vanaf het moment van inwerkingtreding van de richtlijn (C-212/04, Adeneler, r.o. 123).
18. Hebben bepalingen uit het GATT rechtstreekse werking?
Nee, GATT is er niet voor bedoeld dat particulieren zich erop kunnen beroepen.
, LE 2 Europees recht vragen
1. In welke artikelen is het beginsel van effectieve rechtsbescherming vastgelegd?
Effectieve rechtsbescherming: particulieren moeten alle rechten die zij aan Unierecht ontlenen kunnen
afdwingen bij de nationale rechter (222/84, Johnston). Art. 6 en 13 EVRM, , art. 47 EU-Handvest van de
grondrechten, art. 19 VEU.
2. Het EU-recht heeft door de doorwerking inhoudelijk een sterke positie, maar wordt geldend gemaakt in
het kader van procedures voor de nationale rechter en toegepast en gehandhaafd door nationale
bestuursorganen; overtreding wordt vervolgd door het Openbaar Ministerie. Er is dan nationaal
(proces)recht van toepassing. Er is sprake van ‘procedurele autonomie’ of ‘procesautonomie’. Anders dan bij
inhoudelijke doorwerking blijkt het Hof van Justitie bij procedurele doorwerking meer respect te hebben
voor de rechtsorde van de lidstaten. Dit nationale recht is echter niet altijd geschikt voor vorderingen die zijn
terug te voeren op Europese oorsprong. In toenemende mate geeft het Unierecht ook zelf voorschriften over
handhaving en rechtsbescherming. Dient procedurele autonomie naar uw mening te worden beschouwd als
een uitdrukking van soevereiniteit?
Inhoudelijk werkt Unierecht sterk door via voorrang, directe werking, conforme interpretatie en
staatsaansprakelijkheid. Maar het is de nationale rechter die de volle werking of nuttig effect van Unierecht
moet verzekeren. Bij inhoudelijke doorwerking gericht op harmonisatie wordt indien noodzakelijk de nationale
soevereiniteit of autonomie opzijgezet door Unieregels. Echter als het gaat om procedurele doorwerking wordt
in beginsel uitgegaan van respect voor de nationaal procesrechtelijke systemen die ook per lidstaat verschillen.
Nationale procedurele autonomie is het uitgangspunt (voor zover Unierecht geen specifieke voorschriften
geeft). Dat betekent dat de particulier is aangewezen op nationaal procesrecht om rechten uit Uniebron
geldend te maken. De lidstaten hoeven geen nieuwe voorzieningen te scheppen. Het gaat hier dus niet zozeer
over soevereiniteit, want verzekeren ‘nuttig effect’ van het Unierecht gaat voor. Als sprake is van grote
verschillen dan kan de Europese wetgever besluiten ook op procesrecht de nationale wetgevingen te
harmoniseren indien gewenst, en dat is ook al gebeurd op terreinen als mededingingsrecht,
aanbestedingsrecht, milieurecht, consumentenrecht.
3. Vanwege het belang van een effectieve handhaving van het recht heeft het Hof van Justitie de laatste
jaren steeds meer geaccepteerd dat in EU-regelgeving bepalingen worden opgenomen inzake
administratieve sancties. Leg uit aan de hand van de zaak C-176/03, Commissie/Raad, ECLI:EU:C:2005:542
(Kaderbesluit Milieustrafrecht) op welke wijze de door het Hof van Justitie geaccepteerde bevoegdheid van
de EG, om vanwege de doeltreffende handhaving van het milieurecht het strafrecht in te zetten, hiervan
getuigt.
Doeltreffende handhaving milieurecht veroorzaakt verschuivingen. Vroeger zat strafrecht in de derde
intergouvernementele pijler van het Uniegebouw van het Verdrag van Maastricht. Strafrecht ligt immers
dichter bij de soevereiniteit van de lidstaten, en de lidstaten vonden het moeilijk om bevoegdheden over te
dragen. Maar als men wil dat milieurecht doeltreffend wordt gehandhaafd, kan men er volgens het Hof van
Justitie niet omheen met sancties te werken. In de zaak C-176/03 besloot het Hof van Justitie dat de
harmonisatie van de strafrechtelijke handhaving van milieumaatregelen niet op grond van de
strafrechtharmonisatierechtsgrondslag moest plaatsvinden, maar op grond van de milieurechtsgrondslag (zie
met name r.o. 47 en 48). Deze uitspraak van het Hof van Justitie is gecodificeerd in art. 83 lid 2 VWEU. Maar
het blijft voor lidstaten gevoelig liggen, zie wel eventueel gebruik noodremprocedure van art. 83 lid 3 VWEU.
4. Uit het beginsel van procedurele autonomie vloeit voort dat als het EU-recht niets bepaalt het nationale
(proces)recht van toepassing is. Toch wordt het nationale recht steeds beperkt door twee vereisten waaraan
het nationale recht moet voldoen, zoals geformuleerd door het Hof van Justitie in de zaak 33/76, Rewe.
Het beginsel van procedurele autonomie houdt in dat particulieren, als zij hun rechten op basis van Unierecht
geldend willen maken, zijn aangewezen op de regels van nationaal procesrecht. Dit beginsel staat in de
arresten Rewe (33/76) en Comet (45/76). De zogenaamde Rewe/Comet-doctrine betreft een afweging tussen
enerzijds de plicht ‘nuttig effect’ van het Unierecht te verzekeren en anderzijds het feit dat procesrecht een
zaak van de lidstaten is.