Goederenrecht overzicht zelftoetsvragen met antwoorden
LE 1
1. Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen met betrekking tot overdracht.
Stelling I
De vereisten voor een geldige overdracht zijn constitutief. Dat betekent dat hierop geen uitzondering mogelijk
is. Onjuist.
Stelling II
Alleen eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn voor overdracht vatbaar. Onjuist.
2. Welke bewering met betrekking tot ‘overdracht’ en ‘levering’ is juist?
Overdracht wordt in de wet niet omschreven, maar wel kan uit de wet worden afgeleid dat overdracht het
resultaat is van een levering krachtens een geldige titel.
3. Welke stelling over de overdraagbaarheid van goederen is onjuist?
De overdraagbaarheid van eigendom, beperkte rechten of vorderingsrechten kan - gelet op de strekking van
art. 3:83 lid 1 BW - niet via een partijbeding worden uitgesloten.
4. Een onoverdraagbaarheidsbeding bij eigendom mist goederenrechtelijke werking. De achterliggende reden
hiervoor is dat
De wet de vrije overdraagbaarheid van eigendom beoogt te waarborgen, met als strekking dat zaken voor de
handel behouden dienen te blijven.
5. Welke bewering ten aanzien van een onoverdraagbaarheidsbeding bij vorderingsrechten is juist?
Alleen een beding tussen schuldeiser en schuldenaar kan een vordering onoverdraagbaar maken; dit kan dus
niet geschieden tussen een van hen en een derde.
6. Een onoverdraagbaarheidsbeding tussen A (degene die de onoverdraagbaarheid heeft bedongen) en B bij de
overdracht van een goed heeft in beginsel geen goederenrechtelijke werking, maar wel obligatoire werking.
Wanneer B in weerwil van het beding het goed toch aan ene X overdraagt
Pleegt B doorgaans wanprestatie tegenover A.
7. Kunnen partijen bij de vestiging van een beperkt recht desgewenst aan het recht een
onoverdraagbaarheidsverplichting verbinden?
Nee dat kan niet, aangezien overdraagbaarheid van goederen in de wet als uitgangspunt is genomen, terwijl
het in de wet gekozen stelsel van beperkte rechten alleen afwijking van de wettelijke regeling toestaat voor
zover de wet dit nadrukkelijk bepaalt.
8. Verkrijging van goederen kan geschieden
Via verschillende juridische wegen, waarvan overdracht een van de belangrijkste is.
9. Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
Stelling I
Een vordering op naam is altijd voor overdracht vatbaar, tenzij de wet of haar aard zich daartegen verzet.
Onjuist
Stelling II
De overdracht van (overdraagbare) goederen, die geen vorderingsrechten zijn, kan noch goederenrechtelijk,
noch obligatoir worden uitgesloten. Onjuist
10. Karel heeft een fiets van Wim gekocht. Op welk moment wordt Karel eigenaar? Karel wordt naar alle
waarschijnlijkheid eigenaar.
Wanneer hem de fiets met het oog op overdracht ter hand wordt gesteld.
,11. Art. 3:84 lid 1 BW vereist voor overdracht ‘een levering krachtens geldige titel’.
Welke betekenis heeft het woord ‘titel’ hier?
Een rechtsgrond in de zin van een rechtsverhouding die de overdracht rechtvaardigt
12. Welke bewering omtrent een geldige titel is juist?
Een van de belangrijkste bronnen voor overdrachtstitels vormen obligatoire overeenkomsten die een
verbintenis tot overdracht in het leven roepen.
13. Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
Stelling I
De eis van een geldige titel brengt mee dat de verkrijger nimmer tegen de gebreken van zijn eigen
verkrijgingstitel wordt beschermd. Juist
Stelling II
De eis van een geldige titel brengt mee dat een titelgebrek in de overdracht A-B altijd leidt tot
beschikkingsonbevoegdheid in de vervolgoverdracht B-C. Juist
14. Q verkoopt voor €200,- zijn postzegelverzameling aan P, terwijl deze verzameling objectief gezien €4000,-
waard is. Vervolgens levert Q de verzameling aan P door middel van bezitsverschaffing. Later wordt de
koopovereenkomst vernietigd wegens bedrog, gepleegd door P. De vernietiging heeft terugwerkende kracht
(art. 3:53 lid 1 BW), waardoor de overeenkomst geacht wordt nooit geldig te zijn geweest.
a. Wat zijn de rechtsgevolgen voor de geldigheid van de overdracht Q-P als in Nederland (A) een abstract
overdrachtsstelsel zou gelden (zoals in Duitsland) respectievelijk (B) een causaal overdrachtsstelsel zou gelden
(zoals dat ook feitelijk geldt in Nederland)?
Bij een causaal overdrachtsstelsel: Nu er geen sprake is geweest van een geldige overeenkomst zijn daaruit
dus ook geen verbintenissen (tot overdracht) voortgevloeid en dat betekent dat de benodigde geldige titel
voor de overdracht Q-P ontbreekt. Daardoor is Q eigenaar gebleven ondanks de levering van aan P. A heeft
nu naast een persoonlijke vordering tot teruggave, als eigenaar tevens een goederenrechtelijke (zakelijke)
vordering namelijk revindicatie (art. 5:2 BW)
Bij een abstract overdrachtsstelsel: Dat er geen sprake is geweest van een geldige overeenkomst heeft in een
abstract stelsel geen gevolgen voor de eigendomsoverdracht. P blijft eigenaar. De consequentie is echter wel
dat Q de postzegelverzameling onverschuldigd heeft overgedragen. In dat geval heeft Q een persoonlijke
vordering op P tot (retro)overdracht van de verzameling (art. 6:203 lid 1 BW)
b. In welke twee situaties heeft Q in een causaal stelsel een gunstiger positie dan in een abstract stelsel?
Ten eerste: In het geval dat P de verzameling doorlevert aan X is in een abstract stelsel geleverd door een
beschikkingsbevoegde P en wordt X dus eigenaar (mits aan de overige vereisten van 3:84 BW is voldaan, nl
een geldige levering en een geldige titel voor de overdracht P-X). Bij een causaal stelsel daarintegen heeft X
geleverd gekregen van een beschikkingsonbevoegde P , aangezien door het ontbreken van een geldige titel
automatisch geen overdracht Q-P tot stand is gekomen. Q is eigenaar gebleven (daargelaten evt. werking
van derdenbeschermingsbepalingen). Q kan dus als eigenaar de postzegelverzameling revindiceren onder X.
Ten tweede: Q staat ook sterker als P evt. failliet zou gaan. In een abstract stelsel zou de verzameling door de
geslaagde overdracht behoren tot de failliete boedel van P. Q heeft dan slechts een persoonlijke vordering
tot overdracht jegens P, waardoor Q t.a.v. de faillissementsboedel slechts de positie van een concurrent
schuldeiser inneemt. In een causaal stelsel kan Q echter als eigenaar de verzameling revindiceren uit de
faillissementsboedel.
15. De bescherming die een causaal stelsel biedt aan de vervreemder gaat in beginsel ten koste van de derde
aan wie de verkrijger het goed heeft doorgeleverd of ten behoeve van wie de verkrijger een beperkt recht heeft
gevestigd, aangezien de derde geleverd krijgt of een beperkt gevestigde een recht verkrijgt van een
beschikkingsonbevoegde. In beginsel kan de (oorspronkelijke) vervreemder als rechthebbende het goed
opvorderen onder de derde. Zou eventueel verzachting van deze zwakke positie van de derde verkrijger plaats
kunnen vinden?
,Ja, er zijn verschillende derdenbeschermingsbepalingen te vinden in het BW, onder andere art. 3:86 BW.
16. Wat wordt verstaan onder het zogenaamde ‘fiduciaverbod’?
Een titel die ‘zekerheidstelling’ inhoudt of een titel die strekt tot ‘niet werkelijke overdracht’ is ongeldig en
leidt dus niet tot een geldige overdracht.
17. In welk(e) geval(len) is er in potentie een overdrachtstitel aanwezig maar is er uiteindelijk sprake van een
ongeldige overdrachtstitel?
Als de tot overdracht verplichtende overeenkomst voorafgaand aan de levering is ontbonden.
18. Kan een ‘sale en lease back’- constructie die volgt uit een overeenkomst de toets van art. 3:84 lid 3 BW
doorstaan?
Net als de toegestane constructie van het eigendomsvoorbehoud, die ook een zekere goederenrechtelijke
constructie tot zekerheid van betaling van de koopprijs inhoudt, is ook de sale en lease-back constructie een
zekerheidsconstructie die in beginsel niet in strijd is met art. 3:84 lid 3 BW.
19. Welke stelling omtrent de plaats van art. 3:84 lid 3 BW in ons goederenrechtelijk systeem is juist?
Art. 3:84 lid 3 BW effectueert enerzijds het gesloten systeem van voorrangsrechten en anderzijds het
gesloten systeem van beperkte rechten.
20. Partijen kunnen aan een verbintenis tot overdracht een opschortende voorwaarde verbinden. Levering van
P aan Q krachtens een verbintenis waaraan een opschortende voorwaarde is verbonden betekent voor de
overdracht dat:
De overdracht pas tot stand komt als de voorwaarde is vervuld.
21. B vervaardigt, voor zichzelf, beroepsmatig radio’s. De onderdelen worden onder eigendomsvoorbehoud
toegeleverd door A. Tot meerdere zekerheid voor de betaling van de onderdelen draagt B de reeds door hem,
uit A´s onderdelen, vervaardigde radio´s tot zekerheid aan A over. Beoordeel de juistheid van de volgende twee
stellingen.
Stelling I
De overdracht B-A is nietig, omdat er een nietige titel aan ten grondslag ligt. Juist, fiduciair.
Stelling II
De overdracht is nietig, omdat B beschikkingsonbevoegd is. Onjuist
22. Hoe vindt de vestiging plaats van:
- een vruchtgebruik op een koe?
Levering van een koe geschiedt door aan de verkrijger het bezit der zaak te verschaffen (art. 3:90 BW).
Feitelijke overgave is een manier waarop het bezit aan de verkrijger kan worden overgedragen (art. 3:114
BW). Een vruchtgebruik op een koe kan dus worden gevestigd door de koe (ten titel van vruchtgebruik) in de
macht van de vruchtgebruiker te brengen. Vanzelfsprekend dient aan de overige vereisten van artikel 3:84
BW te zijn voldaan (bepaalbaarheid, beschikkingsbevoegdheid vervreemder en een geldige titel).
- een hypotheekrecht op een erfpachtrecht?
Levering van een erfpachtrecht geschiedt door een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële
akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers (art. 3:89 j° 98 BW).
De vestiging van een hypotheekrecht op een erfpachtrecht vindt dienovereenkomstig plaats: er wordt een
hypotheekakte opgemaakt die vervolgens in het hypotheekregister wordt ingeschreven. De vestiging is
echter slechts rechtsgeldig indien ook aan de overige vereisten van artikel 3:84 BW is voldaan.
- een vruchtgebruik op een ordervordering?
De levering van een ordervordering dient overeenkomstig artikel 3:93 j° 90 BW te geschieden. De
vervreemder dient het orderpapier dus (ten titel van vruchtgebruik) in de macht van de vruchtgebruiker te
brengen en te endosseren. Vanzelfsprekend dient aan de overige vereisten van artikel 3:84 BW te zijn
voldaan (bepaalbaarheid, beschikkingsbevoegdheid vervreemder).
, Een vordering op naam wordt geleverd door een daartoe bestemde akte en mededeling (art. 3:94 BW).
Voor de vestiging van een stil pandrecht op de vordering is dus een akte van stille verpanding vereist (art.
3:236, tweede lid, BW). In dit (bijzondere) geval kan de mededeling echter achterwege blijven (art. 3:239
BW). Dat vloeit voort uit het ´stille´ karakter van de verpanding.
- een stil pandrecht op een vordering op naam?
De akte van verpanding kan notarieel of onderhands worden opgemaakt. Is het laatste het geval dan dient zij
te worden geregistreerd (art. 3:239 BW). Aan de vestiging dient natuurlijk een titel ten grondslag te liggen,
de pandgever dient beschikkingsbevoegd te zijn en de vordering voldoende bepaald (art. 3:84 BW).
- een erfdienstbaarheid op een reeds met hypotheek bezwaarde onroerende zaak?
Dat de onroerende zaak reeds bezwaard is met een hypotheekrecht doet voor de beantwoording van de
vraag niet ter zake. Een onroerende zaak kan immers met verschillende beperkte rechten bezwaard zijn.
Voor de vestiging is een notariële akte van erfdienstbaarheid vereist die in de daartoe bestemde openbare
registers wordt ingeschreven. De vestiging dient voor het overige aan de vereisten van artikel 3:84 BW te
voldoen.
23. Volgens sommige rechtsgeleerden is er bij de levering tevens het bestaan van een geldige
goederenrechtelijke overeenkomst vereist. Deze goederenrechtelijke overeenkomst is dus een andere dan de
in eenzelfde casus tussen partijen gesloten obligatoire overeenkomst, waaruit de verbintenis tot overdracht en
de plicht tot levering is voortgevloeid. Om welke reden is het volgens andere rechtsgeleerden, zoals
Pitlo/Reehuis & Heisterkamp 2012, Goederenrecht, praktisch juridisch minder noodzakelijk om voor een geldige
levering de eis van een geldige goederenrechtelijke overeenkomst te stellen?
Aangezien eventuele wilsontbreken, wilsgebreken, handelingsonbekwaamheid en Pauliana die zouden
kunnen spelen bij de goederenrechtelijke overeenkomst in de regel ook de aan de titel ten grondslag
liggende rechtshandeling zullen treffen.
24. Kunt u een aantal gevallen bedenken waarbij sprake is van beperkte beschikkingsbevoegdheid? Kunt u een
aantal gevallen bedenken waarbij de gerechtigde in het geheel niet over een hem toebehorend goed kan
beschikken (volledige beschikkingsonbevoegdheid)?
- indien op het goed een beperkt recht rust ten gunste van een derde (de eigenaar van een huis is beperkt
beschikkingsbevoegd indien hij het huis met een hypotheekrecht heeft belast).
- indien op het beperkte recht een beperkt recht ten gunste van een derde rust (de erfpachter is beperkt
beschikkingsbevoegd indien hij zijn erfpachtrecht met een vruchtgebruik heeft belast).
- bij bepaalde vormen van bewind (zo kan de meerderjarige onder bewind gestelde alleen met medewerking
van de bewindvoerder of met toestemming van de kantonrechter over de onder bewind staande goederen
beschikken, art. 1:438, tweede lid, BW).
25. Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
Stelling I
Een rechthebbende kan de bijbehorende beschikkingsbevoegdheid niet afsplitsen van zijn recht als
rechthebbende, maar kan de beschikkingsbevoegdheid wel kwijtraken. Juist.
Stelling II
Beschikkingsbevoegdheid kan desgewenst contractueel worden beperkt. Onjuist.
26. Een rechthebbende kan zijn beschikkingsbevoegdheid niet afzonderlijk van zijn recht afsplitsen.
In hoeverre betekent dit dat niet-rechthebbenden dan ook geen beschikkingsbevoegdheid kunnen hebben?
Zowel door de wet als door middel van een een rechtshandeling kan het eventueel mogelijk worden
gemaakt dat het uitgangspunt dat een niet-rechthebbende niet kan beschikken doorbroken wordt.
27. In hoeverre kan een beschikkingsonbevoegde -gezien art. 3:84 lid 1 BW- toch overdracht teweegbrengen?
Dat kan op grond van:
Alle bovenstaande derdenbeschermingsbepalingen.