Basisboeknummers Aardrijkskunde onderbouw samenvatting:
B1 aardrijkskunde, een wereldvak
Er zijn heel veel verschillende soorten landschappen. Bijvoorbeeld woestijn en de stad
Hongkong. Aardrijkskunde -- > gebieden vergelijken met elkaar
Soms kom je er bij beter onderzoek pas achter dat gebieden met elkaar te maken hebben.
B2 aardrijkskunde en gebieden
Aardrijkskunde--> gebieden. Gebied of regio = een stuk aardoppervlak. Natuurlandschap is
alles wat door de natuur gevormd is. Ingericht landschap is door mensen veranderd.
Elementen zijn de dingen die je ziet in landschap. Natuurlijke elementen zijn bijv. zeeën,
bergen etc. inrichtingselementen zijn bv. Huizen, wegen etc.
B3 beschrijven en verklaren
Beschrijven is dat je vertelt wat je ziet en wat daar is.
Verklaren is waarom het daar is en hoe het komt. Je legt het verband tussen twee dingen uit.
B4 natuurlijke en menselijke factoren
Verklaren doe je met factoren je hebt twee soorten: menselijke natuurlijke factoren of
allebei
Natuurlijke factoren: bijvoorbeeld hoe er een aardbeving is ontstaan --> door de platen.
Menselijke factoren: bijvoorbeeld waarom er in een stad meer voorzieningen zijn dan in
het dorp.
Natuurlijk gaat over het klimaat en reliëf bijvoorbeeld, sneeuw en menselijke gaat over de
Inrichting dat je dus bijvoorbeeld kan skiën
B5 menselijke factoren
Menselijke factoren in 4 groepen:
Economische factoren: het geld verdienen. Je kijkt naar bestaansmiddelen.
Culturele factoren: taal, godsdienst, geschiedenis en gewoonte.
Demografische factoren: samenstelling bevolking
Politieke factoren: wetten en regels etc.
B6 Regio in beeld
Bij aardrijkskunde beschrijf je gebieden:
Natuur: waarom noorden kouder dan zuiden in Europa. Bevolking: waarom is westen dichter
bevolkt dan rest Europa Economie: waarom is westen rijken dan oosten in Europa.
B7 schaalniveau
Lokaal: dorp, stadswijk, stad
Regionaal: streek, provincie, landsdeel
Nationaal: land
Internationaal: verschillende landen, werelddeel
Mondiaal: verschillende werelddelen, wereld
,B13 kaart en luchtfoto
Kaarten en luchtfoto’s zijn heel belangrijk bij verklaren van gebieden. Een kaart is een
tekening van een stuk van het aardoppervlak. Altijd: titel, de legenda en de schaal. Noorden
boven. Als niet zo is staat pijl naar noorden
Titel: welk gebied de kaart is of wat voor soort kaart.
Legenda: de verklaring van symbolen, kleuren etc. die kaart duidelijk maken.
Schaal: laat zien welke grootte dat gebied in het echt heeft. 1 : 20.000 hier is 1 cm 20.000 cm
in het echt.
B17 soorten kaarten
Je hebt overzichtskaarten: overzicht gebied. Op verschillende schaalniveaus: landen,
werelddelen etc.
Natuurkundige overzichtskaarten: kleuren vaak voor hoogte, rivieren etc.
Staatkundige overzichtskaarten: kleuren voor landen, etc.
Thematische kaarten: hebben een bepaald thema: bevolking, toerisme etc.
B18 soorten thematische kaarten
Thematische kaarten: geven spreiding van aardrijkskundige verschijnselen.
2 soorten:
1. Waar en hoe veel?
2. Waar en wat?
B19 diagrammen
Je hebt verschillende soorten diagrammen
Lijndiagram: meestal ontwikkeling in tijd
Staafdiagram: vergelijkt verschijnselen
Cirkeldiagram: verdeling van verschijnselen
B20 topografische kaarten
Topografische kaarten laten zo precies mogelijk zien hoe het landschap er op een bepaalde
plaats uitziet. Je kunt alleen op lokaal niveau = heel precies
Bijzondere vorm is een plattegrond. Grootste over een stad. Kleinste over gebouw
B21 Hoogtelijnen
Overzichtskaarten gebruik je kleuren, op topografische kaarten hoogtelijnen = een lijn op de
kaart die punten verbindt die even hoog liggen.
Als ze dicht bij elkaar staan, hellingen zijn steil; als veel ruimte tussen zitten, valt het wel
mee.
B22 Globe
Aarde is een bol, kan alleen maar op een nagemaakte bol namaken: globe
Kaartprojectie, is dat je een beetje moet sjoemelen omdat het van bol naar plat gaat. Dus je
krijgt een vertekend beeld.
, B23 absolute en relatieve afstand
Afstand kan in kilometers en in tijd
Absolute afstand is afstand in kilometers gemeten in een rechte lijn. Relatieve afstand is
uitgedrukt in tijd. De reistijd hoelang je erover doet. Relatieve afstand is verschillend per
keer: de fiets of de auto.
B24 geografische breedte
Als je wilt weten waar iets ligt op aarde heb je 2 dingen nodig: de breedte en de lengte.
Aarde: in het midden evenaar. 2 helften: noordelijk halfrond en zuidelijk halfrond.
2 half delen opdelen in breedtegraden. Evenaar 0 de polen 90. Dat noem je een
breedtecirkel (of parallel) ze zijn evenwijdig aan de evenaar.
Met breedtegraten kun je breedteligging bepalen. Noordelijk halfronden: noorderbreedte
zuidelijk halfrond zuiderbreedte.
Dicht bij evenaar is lage breedte. Ver weg hoge breedte.
B25 Geografische lengte
Je hebt 2 vaste punten nodig om een plaats te vinden. Je gebruikt de meridiaan soort
breedtecirkel van Noor naar Zuid. Je hebt honderden meridianen. Bij Greenwich (Londen) is
de nulmeridiaan.
Geografische lengte is de afstand van een plaats tot de nulmeridiaan. Je de hebt
oosterlengte en westerlengte.
B26 tijdzones
Meridianen kun je ook gebruiken voor tijdzones.
Op het moment dat de zon het hoogst staat is het 12 uur, dat betekend dat ten westen van
de nulmeridiaan is het vroeger, te oosten later.
B27 weer
Het weer zegt iets over de lucht om ons heen: de dampkring. Temperatuur, neerslag en wind
zijn het belangrijkst.
Het weer heel plaatselijk. De tijd is ook belangrijk dus het weer = tijd, plaats,
temperatuur, neerslag en wind.
B28 klimaat
Klimaat = het gemiddelde weer in een bepaalde tijd in een bepaald gebied. Klimaat kan
veranderen, maar daar gaan miljoenen jaren overheen.
B29 temperatuur
Temperatuur meet je met een thermometer. Die moet je wel in de schaduw hangen. In
Nederland is de temperatuur in °C. 0 °C is het vriespunt en 100 °C is het kookpunt. In de VS
meten ze met Fahrenheit. 32 °F is het kookpunt en 212 °F is het kookpunt.
B30 temperatuurfactoren
3 factoren hebben grote invloed op de temperatuur; temperatuurfactoren.
Breedteligging: hoe verder van evenaar, hoe kouder.
Hoogteligging: hoe hoger, hoe kouder.
Land-zee verdeling: hoe verder van zee, hoe warmer in zomer, hoe kouder in winter.