Inhoudsopgave
HC 1: Inleiding infectieziekten........................................................................................................................ 2
HC 2: Virulentie en Pathogenese.................................................................................................................... 4
HC 3: Classificatie virussen en GI infectie........................................................................................................ 8
HC 4: Classificatie van bacteriën en GI infecties............................................................................................12
HC 5: Classificatie van parasieten en GI infecties...........................................................................................16
HC 6: Diagnostiek......................................................................................................................................... 20
HC 7: Antimicrobiële middelen deel 1........................................................................................................... 23
HC 8: Antimicrobiële middelen deel 2........................................................................................................... 27
HC 9: Parasitologie....................................................................................................................................... 30
HC 10: Luchtweginfecties............................................................................................................................. 35
HC 11: Infectieziekte epidemiologie............................................................................................................. 39
HC 12: Kinderziekten.................................................................................................................................... 41
HC 13: Soa’s................................................................................................................................................. 42
HC 14: COVID-19.......................................................................................................................................... 45
, HC 1: Inleiding infectieziekten
Ziektes worden door omgevingsfactoren veroorzaakt.
- Fysisch
- Chemisch
- Biologisch
- Psychosociale factoren.
In deze cursus gaat het over chemische en biologische factoren.
- Biotische (levende) factoren - infectieziekte
- A-biotische (levenloze) factoren - toxicologie
Inzicht geven in de invloeden van de omgeving op de gezondheid van de mens.
Etiologie: is het achterhalen van de oorzaak van een ziekte.
Het ebolavirus is een zoönose, het komt uit een fruit etende vleermuis. Sars-Cov 2 komt uit een
vleermuis. Het komt dus voor in andere organismen. Als je een uitbraak wil stoppen moet je alle
reservoirs kennen. Als dit wordt vergeten kan een infectieziekte niet worden uitgeroeid.
- Zoönose, kan in gewervelde dieren plaats vinden. Het is van dier op mens overdraagbaar,
maar het kan ook op mens op mens overdraagbaar zijn. Dit hoeft niet altijd.
RNA heeft geen proof reading systeem, dus kan heel makkelijk veranderen muteren.
Soorten reservoirs
- De mens: Een bepaald percentage ontwikkeld ziekte en overlijdt. Maar een groot deel van de
mensen ontwikkeld geen ziekte. Je hebt de pathogenen wel, je ontwikkeld geen symptomen,
maar je bent wel besmettelijk. De asymptomatische mensen mis je. Bij ebola zijn mensen pas
besmettelijk als ze symtomen hebben.
- Dieren: een zoönose. Zoals nertsen bij sars-cov 2.
- Vector: het kan dan insecten infecteren. Malaria is dit, de mug moet aangepakt worden.
Maar ook de pest. De rat (dier) vlo (vector) mens
- Besmette oppervlakten, voedsel, water, aarde
Non-enveloped virus: capside is heel erg sterk, kan beter overleven. Vaak maag en darm virussen.
Kunnen maagzuur goed overleven. Deze overleven langer en beter buiten de omgeving.
Enveloped virus: lipide membranen. Virus specifieke membranen die een virus nodig heeft om aan te
hechten. Virus is dan gevoeliger voor uitdroging. De envelop maakt een virus zwakker. De lipide
membraan zorgt voor gevoeligheid van omgevingsfactoren. Zijn kwetsbaar en kunnen minder goed
overleven op besmetten objecten. Sars-Cov 2 heeft een envelop.
Sars-Cov-2/wat: is een ss RNA virus, heeft een envelop, is helicaal en een zoönose.
- Hoe mens-mens: direct contact, hoesten en niezen en indirect via besmette oppervlakten,
handen schudden. Het kan ook aerogeen (druppeltjestransmissie)
- Hoe dier – mens: intensief contact tussen besmette dieren en mensen. En
druppeltjestransmissie.
Ebola is geen pandemie geworden omdat het niet via de lucht wordt verspreid. Maar ook het
moment, wanneer. Het is pas bij ebola overdraagbaar als mensen symptomen krijgen. Bij sars-cov-2
kan het al voor symptomen.
Incubatie = periode tot aan symptomen (ziekte): toename pathogeen: transmissie mogelijk
Ziekte: afhankelijk van virulentie pathogeen en/of conditie gastheer.
Herstel = afname en verdwijning van symptomen (ziekte): afname….
,Soorten tranmissieroutes
Horizontaal – mens op mens
Verticaal – mens op kind
Contact transmissie: in contact moet zijn met het reservoir. Het is direct contact, indirect contact en
druppeltjes.
Vehicle transmissie: water, voeding en stof. Als een pathogeen in stof kan blijven, dat zijn ook kleine
deeltjes.
Mechanische vector transmissie: vlieg in vuilnisbak gezeten met salmonella. Vlieg gaat op
hamburger zitten en eet je dit dan kan je geïnfecteerd worden met salmonella.
Biologische vector transmissie: echt vector nodig om te ontwikkelen. Zoals de pest. Vlo is nodig.
Direct = van mens op mens, zonder dat er iets tussen komt.
Indirect = via iets, waardoor je geïnfecteerd kan raken. Zoals drinkwater, voeding, stof, besmette
oppervlakten.
, HC 2: Virulentie en Pathogenese
Wie = risicogroep
Bij sars-cov-2 zijn het voornamelijk 70-plussers en volwassenen met onderliggende aandoeningen:
longproblemen, hart-klachten, diabetes, obesitas, nierziekte, leverziekte en verminderde weerstand.
- Transmissieroutes, hoe en wanneer wordt het pathogeen over gebracht naar een andere
gastheer preventie
- Pathogenese, levenscyclus; waar zit de pathogeen in het lichaam monster nemen voor
diagnose.
- Classificatie; kennis organisme en bijbehorende symptomen (etiologie) behandeling
Risicofactoren
- Hygiene
- Sociaal economische status
- Crowding, sars-cov-2 komt hiervandaan. Het effect van dicht op elkaar bewegen en leven.
- Seizoens klimaat
- Humidity
- Leeftijd
- Ras
Tegenwoordig HIV niet meer op de tweede blek.
Dat zijn tegenwoordig gastro-intestinale ziektes.
HIV op de vierde plek.
IN het westen tegenwoordig te maken met andere
problemen. Bacteriën worden multiresistent.
Bacteriën worden resistent tegen antibiotica,
maar ook opportunistische infecties en nieuwe
ziektes.
Virus is het kleinst, daarna bacteriën en daarna
parasieten. Parasieten zijn soms met het mensen
oog te zien. Een virus is compleet afhankelijk van
de gastheercel. Ze kunnen zich niet zelfstandig
reproduceren. Bacteriën en parasieten zijn wel
zelfstandige levensvormen.
- Bacterie = prokaryoot eencellig, celwand, erfelijk materiaal maar niet alle cel organellen.
- Parasiet = eukaryoot celkern, mitochondria, ER
Pathogeen: een organisme dat ziekte veroorzaakt
- Primair: veroorzaakt ziekte in de gezonde gastheer.
- Opportunistisch: alleen ziekte in verzwakte gastheer
Infectie: aanwezigheid van een vermenigvuldigend (micro-)organisme. Dit hoeft niet schadelijk te
zijn.
- Primair: veroorzaakt door primaire pathogeen. Het eerste pathogeen wat je infecteert.
- Secundair: als gevolg van een primaire infectie een 2e infectie kan plaatsvinden. Zoals een
virale longinfectie dat kan resulteren als bacteriële longinfectie.