Werkgroepen M&T
Week 1
Docente: Aurora De Leeuw
E: a.d.de.leeuw@law.leidenuniv.nl
Vak gaat over kritisch nadenken, motivering.
Eerst: wat is wetenschap
Dan: wat is rechtswetenschap
Dan: wat zijn de methoden en technieken van rechtswetenschap
Kernbegrippen:
Logisch positivisme
Denker: Russell
o Wordt niet blij van alleen deductie, wel van combinatie deductie en inductie.
Positivisme: het vaststellen van feiten op basis van empirie / alleen feiten die door empirie
zijn vastgesteld zijn feiten. Zintuigen, observatie.
- Tegenhanger is rationalisme: reden.
Rechtspositivisme: enige autoriteit is wet zoals hij is.
Logica = modes ponens > als P dan Q – is het P dan is het ook Q. Als iets een zwaan is, dan is
ie wit. Je ziet een zwaan, dan is hij wit. Dit is deductie – van algemeen naar specifiek.
o Inductie: van het bijzondere naar het algemene.
Metafysica: bijv. wat is essentie van rechtvaardigheid of materiële objecten, wat is goed, wat
is liefde – volgens logisch positivisme is dit geen wetenschap.
Aristoteles is heel lang de kern geweest van alles wat wij aannamen.
Observatie: allemaal witte zwanen > inductie: alle zwanen zijn wit > deductie: alle volgende zwanen
die ik zie gaan ook wit zijn > toetsing > evaluatie > observatie = empirische cyclus.
Wanneer bij toetsing blijkt dat het niet klopt: falsificatie.
Falsificationisme
Denker: Popper
Algemene regel is slechts een hypothese, wanneer ook zwarte zwanen, dan klopt hypothese
niet. Dus mogen we volgens Popper niet spreken van algemene regels of feiten, want
morgen kan blijken dat het niet waar is. Tot op heden nog steeds de hypothese dat zwanen
zwart of wit zijn.
Volgens Popper is er niet zoiets als de waarheid. We kennen alleen een voorlopige waarheid.
Feiten zijn absolute waarheden, dus kunnen we niet van feiten spreken.
Paradigma
Denker: Kuhn
Paradigma = samenstelling van assumpties van methoden om wetenschap te bedrijven, van
manieren om onderzoek te doen. Wordt gekenmerkt door een aantal assumpties die we
voor waar aannemen.
o Voorbeeld: eerst gingen we uit van dat de aarde plat was en het middelpunt van het
hele stelsel (geocentrisme). Toen meerdere denkers, waaronder Copernicus en
Galileo, die zeiden dat aarde om zijn eigen as draaide en de zon het middelpunt was
(heliocentrisme). Wissel van idee ‘aarde is plat en middelpunt’ naar heliocentrisme is
een paradigmaverschuiving (en heet Copernicaanse wending).
o Accioma = assumptie
, o Postulaat = assumptie die als waarheid wordt aangenomen, maar die niet kan
worden bewezen. Bijv. de assumptie: God bestaat.
Vraag 1
a) Wetenschap volgens Russell kenmerkt zich door een methode: observatie, inductie, deductie
en dus ook toetsen. Dit experimenteren bij toetsen was nieuw. Kunst heeft geen methode,
dus is kunst geen wetenschap. Galileo was de eerste die ook ging toetsen, daarom vanaf dan
wetenschap. Bij Grieken was alleen deductie, later werd observatie en inductie ervoor
geplakt.
b) Russell zegt dat wetenschap pas wetenschap is door experimenteren/toetsen. Maar is dat
wel zo eenzijdig, moet het altijd empirisch zijn? Bij rationalisme kan het ook wetenschap zijn,
ook het nadenken over metafysica.
Vraag 2
Nadruk op de empirie en het hanteren van een wetenschappelijke methode.
Logisch positivisme wordt gekenmerkt door feit dat ze wetenschappelijke methode gebruiken en zich
bezig houden met empirie.
Kenmerkend is nadruk op wetenschappelijke methode en observatie en het afleiden van theorieën.
Vraag 3
a) Observatie, van speciaal naar algemeen – generalisatie en onderdeel van de methode
inductie. P. 10: wetenschap streeft naar kennis en dat doen we door middel van inductie (en
deductie).
b) Niet overgehaast generaliseren, maar alleen op basis van veel verschillende feiten en dat het
later kan worden gespecificeerd. 3 witte honden is onvoldoende om te zeggen dat alle
honden wit zijn, bij 100.000 witte honden kan dit meer.
- Voorzichtig zijn met generaliseren
Vraag 4
a) Meningen zijn gebaseerd op wensen. Mensen worden geleid door wensopvattingen,
waardoor we niet helemaal objectief zijn, terwijl wetenschap wel objectief is. Ander
argument: mensen hebben de tijd niet om werkelijk alles te gaan observeren. P. 16.
b) .
Vraag 5
a) Grieken deden geen experimenten: wanneer je je met wetenschap mee bezig hield was je
een rijke man met een opleiding en heel veel tijd, dan was je aan het filosoferen. Arbeid was
voor armere mensen. Leidden af uit de ratio.
b) Recht en theologie. Deductief redeneren in strafproces: als je iets wederrechtelijk wegneemt
dat niet aan jou toebehoort, dan ben je schuldig aan diefstal. Als Piet iets wederrechtelijk
wegneemt, is hij schuldig aan diefstal. Deductie binnen theologie: Bijbel is algemene regel,
daar deduceren wij uit, bijv. de 10 geboden. Als je die schendt ben je strafbaar. Niemand
toetst of dat heilige boek wel de waarheid spreekt.
Vraag 6
a) Zij stellen: wij weten de waarheid al, dus we gaan helemaal niet toetsen. Bij Grieken: wij
houden ons niet bezig met handen vuil maken, daardoor ontwikkelt wetenschappelijke
methode niet, omdat ze nooit tot toetsing over gaan. In SU: wij hebben bepaalde ideologie,
wanneer bepaalde wetenschappelijke ideologie hiermee strijdig is, vormt dat een gevaar.
Dus wetenschap vanuit ideologie bedrijven. Alles wat strijdig is verbieden. Zelfde als in Nazi-
Duitsland.
b) Astronomie: p. 19.
, Vraag 7 - Arabieren
a) Ze hebben geëxperimenteerd (p. 21)
b) Heel veel bronnen hebben ze bewaard, de resultaten van experimenten ook bewaard.
Kennis vanuit Midden-Oosten in Europa bewaard gebleven, omdat Spanje veroverd.
Vraag 8 - Montaigne
a) Hield zich heel erg bezig met het zoeken naar feiten, vond die vooral heel interessant
wanneer deze het tegendeel bewezen (zelfde idee als Popper).
- Cultuurrelativisme: je kan een andere cultuur niet beoordelen vanuit je eigen cultuur
b) Beperkingen Montaigne: hij was niet consistent. P. 22.
Vraag 9
(Niet Galileo, maar Kepler wordt in vraag bedoeld)
De Grieken gingen ervan uit dat alles in perfecte cirkels was, in het zonnestelsel. Kepler zei dat het
elipsen (ovalen) waren, geen cirkels. Maar idee van de Grieken was wat als waar was aangenomen.
Hier sprake van paradigma verschuiving.
Vraag 10
Experiment toren van Pisa.
Hij ging op toren staan met 2 kogels, een zwaardere en een lichtere en liet ze tegelijkertijd vallen.
Iedereen dacht dat zwaardere eerder zou vallen, maar Galileo zei tegelijkertijd. Illustreert het toetsen
van Galileo, wat hem startpunt wetenschap maakt.
p. 24-25
Vraag 11
(meningvraag)
Kan er nog steeds zijn, zoals bij Ellian met bewaking omdat mensen het niet met hem eens zijn.
Vraag 12
Kerk deed aan deductie en Galileo aan inductie. P. 33. Enerzijds het toetsen en observatie en
anderzijds het woord van god dat vaststaat en onveranderlijk is.
Vraag 13
Newton: deed aan inductie – probeerde voor wat hij observeerde een algemene regel te vinden.
Deed ook aan deductie. P. 39.
Vraag 14
Darwin: evolutie > ging in tegen het beeld van religie dat God de mens heeft geschapen. Ging radicaal
in tegen het woord van God. P. 44.
Vraag 15
p. 8 van Religion and Science bovenaan.
Hier staat stukje cyclus van observatie, inductie en deductie.
Vraag 16
a) Wetenschap is beproevend, altijd in ontwikkeling. Steeds bezig met cyclus. Religie niet, die
staat vast. Religie proclameert waarheid te zijn, wetenschap niet.
b) P. 17 laatste zin. Op het moment dat het gaat om een persoonlijke beweging, ‘way of
feeling’, dan kan daar wetenschap niet over gaan want dat is objectief. Hier kan religie wel
aanwezig zijn.