Samenvatting Strafprocesrecht
Week 1: Het strafproces
Het strafprocesrecht biedt het model waarin het materiële recht tot leven komt, maar het heeft ook een
zelfstandige functie: dat de overheid namens burgers optreedt tegen criminaliteit en biedt
rechtsbescherming. Gaat ook om bevoegdheidstoedeling enerzijds en begrenzing anderzijds.
Strafprocesrecht is constant zoeken naar balans tussen waarheidsvinding en rechtsbescherming. Voor
waarheidsvinding is onderzoek nodig, dat moet op basis van bevoegdheden. Legaliteitsbeginsel is hierbij
leidend; vrijwel elke bevoegdheid die wordt ingezet maakt inbreuk op grondrechten. Daarvoor is een
wettelijke grondslag nodig. Rechtsbescherming is voor de burger tegen de staat, zowel voor verdachten als
burgers die ongewild bij het strafproces worden betrokken.
Kern strafprocesrecht: er is eerst een verdachte/verdenking nodig, pas dan kan je bevoegdheden inzetten.
Accusatoir proces Inquisitoir proces
Gelijkwaardige procespartijen Ongelijkheid: verdachte voorwerp van onderzoek
Lijdelijke rechter, is meer een scheidsrechter Actieve rechter: zelfstandig op zoek naar waarheid
Formele waarheid: zoals die heeft te gelden tussen Materiële waarheid: wat er echt gebeurd is
procespartijen. Kan worden afgesproken (plea)
Mondelinge procedure Dominantie schriftelijke stukken: buiten rechtszaal is
onderzoek. Dossier hiervan op zitting besproken
Admissibility rules: informatie wordt getoetst op of Beslis- en motiveringsregels. Vaak professionele
het rechtmatig is verkregen, dat krijgt jury te zien rechter die zelf onrechtmatig bewijs niet meeneemt
Kenmerken van het Nederlandse strafproces
Voornamelijk inquisitoir proces, maar met accusatoire elementen zoals verdachte als gelijkwaardige
procespartij. Schuift meer naar accusatoir, maar nog steeds actieve rechter en grote rol procesdossier.
Beroepsrechter: alleen professionals. Geen draagvlak voor jury’s.
Zwaar accent op vooronderzoek: gebeurt hier vooral in het voortraject; politieonderzoek onder leiding van de
OvJ. Dit mondt uit in een strafdossier dat naar de rechter gaat, die hoeft zich voornamelijk daarop te baseren.
Gevaar voor tunnelvisie: onderzoek ter terechtzitting vooral gericht op verificatie, ontbreken tegenspraak.
Strafvorderlijk legaliteitsbeginsel: art. 1 Sv. Legaliteitsbeginsel biedt verdachte bescherming tegen overheid,
daarom worden ongeschreven rechtsbeginselen ook gehanteerd, want die bieden extra rechtsbescherming.
Strafvordering is exclusieve bevoegdheid formele wetgever, maar kan gedelegeerd. Bronnen van het
strafprocesrecht daarom ook bijzondere wetten en EVRM, EU-recht en internationale verdragen, AMvB’s en
beleidsregels, beginselen van een goede procesorde en jurisprudentie.
Fasen van het strafprocesrecht
In wetboek Sv onderscheid:
Voorbereidend onderzoek (art. 132 Sv – onderzoek voorafgaand aan terechtzitting).
a. Verkennend onderzoek (art. 126gg Sv)
b. Opsporingsonderzoek (art. 132a Sv)
c. Onderzoek door de rechter-commissaris (art. 181 Sv)
Hoofdonderzoek (berechting waarbij rechter zich uitlaat over schuldigheid verdachte, art. 268 e.v. Sv).
Andere indeling:
a. Opsporing (art. 132a Sv); onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van
justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
b. Vervolging: geen wettelijke definitie, ongeveer: zaak voor rechter brengen/ strafbeschikking.
c. Berechting via art. 348/350 beslissingsmodel. Scharnierpunt tussen materieel en formeel.
d. Tenuitvoerlegging (art. 553 Sv): volgt nadat de sanctie is opgelegd.
Pagina 1 van 29
,Week 2: Het opsporingsonderzoek (deel 1)
Opsporingsambtenaren (art. 141 Sv) zijn OvJs, politieagenten, koninklijke marechaussee (militaire politie
belast met handhaving rond de grenzen), buitengewoon opsporingsambtenaren en ambtenaren van
bijzondere opsporingsdiensten (bijv. fiscaal of voedsel- en warenautoriteit).
Bijzondere opsporingsambtenaren hebben specialisatie, maar ook algemene opsporingsbevoegdheden.
BOA’s hebben een specifiek afgebakende opsporingsbevoegdheid.
OvJ geeft vooral leiding aan het opsporingsonderzoek, maar heeft zelf ook opsporingsbevoegdheden. Is
juridisch verantwoordelijk; moet in rechtszaal verantwoording afleggen voor opsporingsonderzoek.
Verdenking (art. 27 lid 1 Sv)
= redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van een strafbaar feit, op basis van voorafgaande feiten of
omstandigheden. Er is een verschil tussen een verdenking en een verdachte. Je kan een verdenking hebben,
zonder dat je een verdachte hebt. Sommige bevoegdheden zijn alleen voor een verdachte, of verdenking.
Verdenking heeft betrekking op een situatie, verdachte op een persoon.
Toetsen aan 3 vereisten (hulpmiddel om tot beoordeling art. 27 lid 1 Sv te komen):
Objectiveerbaarheid
o Verdenking moet zijn gebaseerd op feiten/omstandigheden, niet op een voorgevoel. Gaat om een
objectief vast te stellen gegeven; iemand anders ziet ook dat sprake is van verdenking/verdachte.
Individualiseerbaarheid
o Verdenking moet concreet op een persoon, voertuig of plaats gericht kunnen worden.
Concretiseerbaarheid
o Je moet (ongeveer) weten van welk strafbaar feit iemand wordt verdacht.
Anonieme informatie arrest: anonieme tip kan bijdragen aan redelijk vermoeden van schuld, maar er moet in
beginsel wel verificatie plaatsvinden. Verificatie kan soms achterwege blijven, als de tip op zichzelf evident
betrouwbaar is; de informatie moet dan voldoende concreet en definieerbaar (enigszins gespecificeerd) zijn.
Stormsteeg arrest: soms vereist de wet voor een bepaalde bevoegdheid ‘ernstige bezwaren’ jegens verdachte,
dan moet er een vrij sterke verdenking zijn/ waarschijnlijk dat deze persoon het feit heeft begaan. Hier
bekende plek drugsdeal; man met hand in zak zag politie en rende hard weg. HR: sprake ernstige bezwaren,
want feit van algemene bekendheid dat in deze buurt drugs wordt verhandeld.
Verdachtenbegrip is een opening naar (maar daarmee ook begrenzing van) de mogelijkheid tot het uitoefenen
van bevoegdheden. Zo lang je geen verdachte bent, heb je in beginsel niks te vrezen van de politie. Er zijn
enkele bevoegdheden die ook tegen anderen dan verdachten kunnen worden uitgeoefend, o.a. het
verschaffen van inlichtingen (bijv. camerabeelden). Het verdachtenbegrip bakent af, zorgt voor het recht op
privéleven, tenzij je verdachte bent. Voordelen verdachtenbegrip: je krijgt extra rechten, zoals je zwijgrecht en
het recht om niet mee te werken, recht op een raadsman. Art. 27 lid 1 Sv = materieel verdachtenbegrip.
Art. 27 lid 2 Sv = formeel verdachtenbegrip. Als vervolging eenmaal is aangevangen, is verdachte degene
tegen wie de vervolging is gericht. Vanaf dat moment hoef je niet meer het redelijk vermoeden van schuld te
toetsen, maar je moet wel de processuele rechten van de verdachte aanhouden tot aan het eind.
IRT-affaire en Wet BOB
Art. 3 Politiewet: politie is verantwoordelijk voor handhaving van de rechtsorde, dus niet alleen opsporing. Op
een gegeven moment heeft HR geaccepteerd dat politie ook ogen en oren open mag houden voor nog te
plegen strafbare feiten, op basis van de algemene taakstelling uit art. 3 Polw. Leidde tot IRT-affaire.
IRT-affaire: werd bekend door onderzoek van commissie Van Traa dat politie veel bevoegdheden uitoefende
in de fase voorafgaand aan een verdenking, maar hier was geen wettelijke grondslag voor. Werd vervolgens
gelegaliseerd; nadere normering van opsporing en invoering van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden
(Wet BOB, is verwerkt in Sv). Legalisering van heimelijke bevoegdheden, deze worden stiekem toegepast,
zoals telefoontap en infiltratie. Dat maakt bijzondere opsporingsbevoegdheden bijzonder. Ook introductie
proactieve opsporing: voordat er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Verdere
verruiming van bevoegdheden in het kader van de opsporing en vervolging van terroristische misdrijven.
Pagina 2 van 29
, Verdenkingscriteria
Drie situaties waarin gelegitimeerd een opsporingsonderzoek kan worden gestart:
1. Redelijk vermoeden dat een strafbaar feit is begaan (klassieke verdenking; art. 27 Sv)
2. Redelijk vermoeden dat in georganiseerd verband bepaalde strafbare feiten worden beraamd of
gepleegd (proactieve opsporing; art. 126o Sv)
o Is een verruiming van het criterium, maakt het mogelijk op te sporen als iets wordt beraamd
3. Aanwijzingen van een terroristisch misdrijf (art. 126zd Sv)
o Om terroristische misdrijven te voorkomen moet je kunnen handelen voordat er een klassieke
verdenking is. Bij vermoeden terrorisme nemen we genoegen met lagere graad vermoeden;
aanwijzingen zijn voldoende. Objectiveerbaarheid geldt hier niet bij.
o Maken vooral BOB bevoegdheden mogelijk
Opsporing
Door deze uitbreiding van verdenkingsbegrippen is de definitie van opsporing uit art. 132a Sv verwaterd.
Definitie: ‘Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de
officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen’. Uitgesplitst is het duidelijker.
Onder gezag van de OvJ
OvJ is belast met de opsporing van strafbare feiten (art. 148 lid 1 Sv) en hij heeft gezag over de opsporing:
- Geven van bevelen aan overige personen met opsporing belast (art. 148 lid 2 Sv, art. 12 Polw).
- Verantwoordelijk voor rechtmatigheid en inhoudelijke volledigheid opsporingsonderzoek (art. 359a).
- Verslag maken en inzenden (art. 152, 153, 156 Sv); verslag geeft inzicht in het opsporingsverloop, dat
is van belang voor de controle van de rechtmatigheid van het onderzoek.
Doel: nemen van strafvorderlijke beslissingen
Opsporing gaat om het verzamelen van alle feiten en omstandigheden betreffende een (vermeend) strafbaar
feit en degene die daarvoor verantwoordelijk is (waarheidsvinding). Het verzamelen van feiten is nodig voor
de OvJ. Als de opsporing klaar is, moet er een vervolgingsbeslissing worden genomen. Feiten ook van belang
voor de rechter, die moet uiteindelijk over de zaak kunnen beslissen. Baseert zich op de tenlastelegging.
Opsporing is zinloos als op voorhand vast staat dat vervolgingsbeslissing niet meer genomen kan worden, bijv.
door verjaring of wanneer de verdachte is overleden.
In verband met strafbare feiten
Uit geschiedenis art. 132a Sv blijkt dat het hier gaat om de verdenkingscriteria; het onderzoek op basis van
een klassieke verdenking, onderzoek n.a.v. beraming of n.a.v. aanwijzingen van een terroristisch misdrijf.
Keulen & Knigge stellen dat door de (nieuwe) huidige formulering van art. 132a Sv het bestaan van een
verdenking is losgelaten als voorwaarde om van opsporing te kunnen spreken. Volgens hen gaat het om het
doel: zo lang de handelingen zijn gericht op het nemen van strafvorderlijke beslissingen is het opsporing. Deze
denkwijze brengt afbakeningsvragen met zich mee. Een alcoholcontrole is bijv. een bestuursrechtelijke
bevoegdheid, maar dat is ook gericht op het nemen van strafvorderlijke beslissingen, want rijden onder
invloed is een strafbaar feit, maar dan zou dit toezicht ook ineens onder het strafrecht vallen. Nadeel: bij
toezicht moet je wel meewerken, bij opsporing hoef je als verdachte niet mee te werken. Voordeel: biedt een
kader en schept helderheid over de verantwoordelijkheden.
Onderzoek door de r-c is geen opsporingsonderzoek, ook al is zijn doel wel het nemen van strafvorderlijke
beslissingen, omdat je anders de r-c onder het toezicht van de OvJ zou zetten.
Legaliteit
Opsporing valt onder art. 1 Sv en moet dus plaatsvinden op de wijze bij de wet voorzien (ook art. 8 EVRM:
recht op privacy; daar wordt inbreuk op gemaakt en dat mag alleen als er een wettelijke grondslag voor is).
Moet gaan om wetten in formele zin, blijkt uit Muilkorf; geen strafvorderlijke bemoeienis lagere wetgever,
maar delegatie naar lagere wetgever is wel mogelijk. Opsporingsonderzoek wordt verder genormeerd door
ongeschreven rechtsbeginselen: die bieden extra rechtsbescherming aan verdachten (Braak bij binnentreden).
Pagina 3 van 29