College-aantekeningen
Ondernemingsrecht
Werkcollege 02.02.2021
Wettenbundel is deel b, check dat voor tentamen. Je kan ook gebruik maken van
http://wetten.overheid.nl. Je mag wel in je wettenbundel arceren/onderstrepen, maar niet schrijven.
Of tabjes gebruiken. Achterin staat ook een trefwoordenregister die je kan gebruiken. Je mag op de
tabjes schrijven: de artikel en de wet. Geen andere tekst.
Hoe schrijf je wetsartikelen op.
Art. X +
- Eventueel lid
- Eventueel onderverdeling
- (afkorting) wet
Bijvoorbeeld: art. 25 lid 1 sub a WOR (Wet op de Ondernemingsraden)
Bij het burgerlijk wetboek moet je ook naar het boek verwijzen, want er zijn 10 BW-boeken.
- Art. 2: 175 BW
- Art. 175 BW 2
- Art. 175 boek 2 BW
Hoe zoek je wetten op? Je hebt een alfabetische inhoudsopgave (voorin) en alfabetische
trefwoordenregister (achterin).
Naast het wetsartikel vindt je marges/ trefwoorden. Dan zie je heel kort waar die wet/artikel over
gaat. Soms staat er bij wetten ook een verwijzing naar gerelateerde wetten, deze zijn toegevoegd
door de auteur.
Hoorcollege ondernemingsrecht 1
Het ondernemingsrecht gaat om de juridische structuur voor ondernemers. Deels over juridische
infrastructuur (hoe maak je het ondernemers zo makkelijk mogelijk (ook voor internationale
ondernemingen)). We gaan het zelf specifiek hebben over vennootschapsrecht.
Antwoorden op juridische vraagstukken hebben meerdere mogelijkheden: met de juiste
beredenering zijn meerdere antwoorden goed.
Je hebt het onderscheid tussen privaatrecht en publiekrecht. Ondernemingsrecht is privaatrecht.
Publiekrecht regelt de verhouding tussen burger en overheid (strafrecht, staats- en bestuursrecht of
fiscaal recht). Bijvoorbeeld voor vergunningen, ga je kijken naar publiekrecht. Privaatrecht gaat over
burgers onderling. Voorbeelden zijn vermogensrecht, personen- en familierecht en
ondernemingsrecht. Als een gemeente voor alle thuiswerkenden bureaustoelen zou kopen, is dat
privaatrecht (want ze handelen als burgers bij de koopovereenkomst). Maar als ze bijvoorbeeld
werknemers zouden ontslaan, dan gaat het om publiekrecht. De wettenbundel gaat over
privaatrecht.
Er zijn een aantal basisbegrippen:
- Rechtssubjecten. Die personen zijn ook wel rechtssubjecten (die kunnen rechten en
verplichtingen aangaan). Je hebt twee soorten rechtssubjecten:
, o Natuurlijke personen (Burgerlijk Wetboek 1) – mensen
o Rechtspersonen (Burgerlijk Wetboek 2) – gecreëerd door het recht: een organisatie
die we zien als juridische eenheid (rechtssubject) die zelf eigen rechten en
verplichtingen heeft, die losstaan van de rechten en verplichtingen van de eigenaar
of bestuurder. Een voorbeeld is BV of vereniging.
- Rechtsobjecten: het voorwerp van het recht. Dit zijn bijvoorbeeld auto’s of laptops, hierop
wordt het recht toegepast.
- Objectieve / geldende / positief recht vs subjectief recht. Het objectieve recht verleent
subjectieve rechten. Dus het objectieve recht is een wet bijvoorbeeld. De objectieve recht
toegepast naar een bepaalde situatie is een subjectief recht.
- Dwingend recht vs regelend aanvullend recht. Bij dwingend recht mag je niet vanaf wijken.
Bij regelend aanvullend recht geeft de wet een mogelijkheid om ervan af te wijken. Als er in
een wet bijvoorbeeld staat ‘tenzij …’, dan is het een regelend aanvullend recht. Dan kun je
dus van de wet afwijken. Verschil tussen materieel recht en formeel recht. Formeelrecht gaat
over procesrecht (gaat over het proces). Materieel recht gaat meer over de inhoud.
Een ander onderscheid in de wet is
de trias politica (wetgevende (eerste en tweede kamer), rechterlijke (rechtspraak) en uitvoerende
macht (regering)).
Dan hebben we nog rechtsbronnen. Hieruit vloeien rechtsnormen voort. Er zijn er 4 in Nederland: de
wet, rechtspraak/jurisprudentie, verdragen of gewoonte. Als je iets neerlegt in wetten, dan heet dat
rechten codificeren.
Wet betekent:
- In formele zin: een besluit afkomstig van regering en staten-generaal. (let op dit is anders dan
formeel en materieel recht).
- In materiële zin: ieder wetgevend besluit dat bestemd is voor een onbepaald aantal (niet bij
name genoemd) mensen, bijvoorbeeld een voorschrift dat afkomstig is van een bevoegd
orgaan (zoals minister).
Hier zie je voorbeelden van formeel/materieel:
Wet tot vaststelling rijksbegroting gaat niet
over een bepaald aantal mensen.
Vergunningen zijn niet materieel (want
alleen voor 1 persoon) en niet afkomstig
van regering/ staten-generaal.
,Hogere wetten gaan boven lagere wetten. Van hoog naar laag heb je: grondwet, wetten in formele
zin, AMvB / Ministeriele regelingen / provinciale verordeningen / gemeentelijke verordeningen.
Voorbeeldvraag: het rechtspersonenrecht in boek 2 van het burgerlijk wetboek
- Formele zin en materieel (het gaat over burgerlijk wetboek en vastgesteld zoals dat moet
worden vastgesteld én bedoeld voor een onbepaald aantal mensen)
Dan hebben we nog jurisprudentie. Wetten zijn niet altijd duidelijk of geven niet altijd een antwoord
op rechtsvragen. Een rechter moet dan soms een oordeel daarover geven. Een gewone rechter geeft
een vonnis. Uitspraken van de hoogste rechter in Nederland (Hoge Raad) worden arresten genoemd.
Forumbankarrest: aandeelhouders willen iets van het bestuur. Bestuur gaat over dagelijkse gang van
zaken. Aandeelhouders had een oordeel over de dagelijkse gang van zaken. Het bleek toen dat het
dagelijks bestuur hier het voor het zeggen had. De aandeelhouder moet zich aan de bevoegdheden
houden (art 107, BW 2) en kon dus niks zeggen over het bestuur.
Dit zijn de organen in Nederland. Voor privaatrecht geldt: De
hoofdregel is dat je begint met de rechtbank, dan in hoger
beroep naar Gerechtshof, dan eventueel in cassatie naar de
Hoge Raad.
Verdragen en gewoonte zijn dus ook nog rechtsbronnen. Verdragen zijn bijvoorbeeld van de
Europese Unie of Internationale rechten van de mens.
Check art. 2, 242 BW bestuurders BV. NV staat ongeveer 110 wetten terug.
Case voor werkcollege:
1. Kees Feest (natuurlijk persoon) en de BV. Max (hond) niet
2. Kees feest en BV wel
3. = bevoegdheid die men krachtens het geldende recht heeft. Alleen voor rechtspersonen, dus
Kees en BV. Zelfstandig drager van rechten en plichten
4. BW 1 en 2
5. Nee, privaatrecht .Hoewel burger-overheid, is een opdracht geven aan een andere partij, iets
wat burgers ook kunnen doen.
6. Publiekrecht, want burger-overheid. gemeente handelt vanuit gemeentetaak.
, Hoorcollege 2
Het gaat over vermogensrecht. Het gaat dan voornamelijk op BW 3, 5 en 6. Vermogensrecht valt
onder het materieel privaatrecht. Vermogensrecht bestaat uit goederenrecht en
verbintenissenrecht. Voor vermogensrecht is eigendom en eigendomsoverdracht erg belangrijk.
Afwezigheid van eigendomsrechten leidt tot inefficiëntie. Eigendomsrecht is de basis van de
markteconomie. Het recht is daarbij dus ondersteunend.
Vermogen bestaat zowel uit positieve als negatieve bestanddelen (dus ook leningen). Alle
rechtspersonen hebben vermogen. Het vermogensrecht bestaat uit verbintenissenrecht en
goederenrecht. Verbintenissenrecht gaat over relaties tussen personen (je verbindt elkaar). Dit is het
dynamische gedeelte. Goederenrecht gaat om de relatie tussen personen en goederen.
Goederenrecht is het statische gedeelte. Vandaag gaat het over de laatste. Het gaat dan over alle
personen (natuurlijke en rechtspersonen) zie art 2: 5 BW: Een rechtspersoon staat wat het
vermogensrecht betreft, met een natuurlijk persoon gelijk, tenzij uit de wet het tegendeel
voortvloeit.
Dat vermogen bestaat uit goederen (art 3:1 BW) en schulden. Schulden wordt niet gezien als
goederen. Goederen bestaan uit zaken (art 3:2 BW) en vermogensrecht (art. 3:6 BW). Art. 3:2 BW:
zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Je hebt dan roerende en
onroerende zaken. Roerende zaken en onroerende zaken. Zie art. 3:3 lid 2 BW, art 3:3 lid 1 BW.
Onroerend is alles wat verenigd is met de grond, zoals gebouwen en beplantingen.
De eigenaar van de zaak is ook eigenaar van al haar bestanddelen (art. 5:3 BW). Art. 3: 4 lid 1 BW:
Het bestanddeel is al hetgeen dat volgens de verkeersopvatting eigendom uitmaakt van een zaak.
Bijvoorbeeld natrekking: de losse onderdelen kunnen roerende zaken zijn, maar als het vervolgens
vast wordt gemaakt aan het gebouw. Dan wordt het onroerende goed.
Je hebt ook nog niet register-goederen en registergoederen. Art 3:10 BW. Registergoederen
betekent dat je voor overdracht of vestiging in een openbare register moet schrijven. Over het
algemeen is roerend goed niet-registergoed, en
onroerend = registergoederen. Er zijn
uitzonderingen, bijvoorbeeld schepen: roerend
maar registergoed.
Naast zaken, had je dus ook nog vermogensrechten (art. 3:6 BW) – rechten moeten overdraagbaar
zijn, of strekking hebben stoffelijk voordeel te verschaffen, verkregen te zijn door ruil, verstrekking of
in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel. Van rechten ben je geen eigenaar, maar
rechthebbende. Vermogensrecht wordt gebruik voor het hele rechtsgebied, maar vermogensrechten
valt onder goederen ook.
Vermogensrechten opties:
- Vorderingsrecht – bij leningen. Dan kan je het over een paar jaar terugvragen
- Eigendomsrecht – als je bijvoorbeeld een auto / huis bezit, heb je daar eigendomsrecht op.
- Hypotheekrecht – als je een hypothecaire lening hebt afgesloten voor een huis.
- Recht van gebruik en bewoning (art 3: 226 BW) – Niet overdraagbaar, maar wel stoffelijk
voordeel. Dan woon je bijvoorbeeld in het huis van een ander.