Samenvatting lichamelijk functioneren 7
Laboratoriumonderzoek, beeldvormende technieken en andere onderzoeken
Beeldvormende technieken:
Lichamelijk onderzoek: invasief
- Visueel onderzoek
- Palpatie
- Auscultatie
- Percussie
- Vitale metingen
Beeldvormend onderzoek: non invasief
- ECG: meet de elektrische impulsen van het hart
- Röntgenfoto: gebruikt straling om inwendige structuren zichtbaar te maken
- CT: röntgenstraling en computerstraling voor een driedimensionaal beeld
- MRI: d.m.v. een magnetisch veld de inwendige structuren weergeven
- Echografie: d.m.v. lage geluidsgolven, organen en weefsel in beeld te krijgen.
- Radioactieve medicatie: contrast vloeistof om structuren weer te geven
Beenmergonderzoek: diagnosticeren van kwaadaardige bloedziekten. Beenmerg maak erytrocyten
aan en de nieren maken EPO aan dat het beenmerg stimuleert.
Röntgenonderzoek: d.m.v. hoge energie straling. Radiopaak = voorwerpen die ondoordringbaar zijn
zoals beenweefsel. Spieren en weefsel zijn minder radiopaak, lucht is helemaal niet radiopaak.
Röntgenstraling: is de elektromagnetische straling met een korte golflengte dan zichtbaar
licht, die vrij gemakkelijk door weefsel heen dringt en selectief wordt tegengehouden door
zwaardere materialen.
➢ Beenderen laten weinig straling door = lichtere kleur op foto.
➢ Longen (luchthoudend) laten veel straling door = donkere kleur.
➢ Bloed, vet, spieren en organen = geven een grijstint.
Effecten van röntgen:
o Beschadiging van DNA
o Chemisch, bv de zwarting van fotografisch materiaal
o Optisch, sommige beschenen stoffen fluoresceren en geven zichtbaar licht terug
o Biologisch, een te hoge dosis op de huid leidt tot erytheem (rode huid, als door uvlicht
(zonnebrand))
o Thermisch, absorptie van röntgenstraling leidt tot opwarming van het absorberend
materiaal
Hypodens/radiolucent: een gebied dat meer straling doorlaat dan de omgeving.
Buisfilter: filtert straling met lage energieën uit de directe bundel. Zo wordt de stralenbelasting
voor de patiënt zo klein mogelijk gehouden.
Meest gebruikte toepassingen röntgen: waarnemen of uitsluiten van botbreuken, thoraxfoto
voor longontsteking, longtumoren of hartfalen. Foto abdomen voor darmobstructie en
nierstenen etc.
CT-scan: computer tomografie scan waarbij röntgenstralen die elke paar mm een nieuwe scan maakt
en door de computer worden opgevangen welke er een driedimensionaal beeld van maakt. Deze
manier brengt weke delen nauwkeuriger in kaart dan bij een röntgenfoto. Met de scan kun je
,afwijkingen aan de bloedvaten, herseninfarcten, tumoren en botbreuken op sporen. Je kan dus zacht
weefsel zien maar ook botten en organen. Een CT onderzoek kan worden gedaan om heel veel
verschillende ziekten te diagnosticeren. Voorbeelden zijn: levercirrose, benigne/maligne leverlaesies,
metastasen, pancreatitis, pancreaslaesies, splenomegalie, milt infarct, milt laceratie, nierlaesies,
aneurysma van de abdominale aorta, diverticulitis, appendicitis, ileus, darmperforatie en
darmischemie. Gebruikt bij; botten, longen, buikorganen, slagaderen, bloedvaten en hersenen. Duurt
van de scan is korter en wordt daarom veel gebruikt als er haast is, bv actieve hersenbloeding.
Spiraal CT-scan: werkt ook met röntgenstraling alleen kan dit veel sneller en het beeld is van hogere
kwaliteit. Daarnaast wordt patiënt aan minder straling blootgesteld.
MRI-scan: d.m.v. een magnetisch veld kunnen weke delen zeer nauwkeurig in kaart worden gebracht.
Toont structuur van zacht weefsel nog gedetailleerder dan een CT-scan. Wordt gebruikt bij; hersenen
en de functies, hart, spieren, pezen, gewrichten en buikorganen.
Echografie: hoge frequentie geluiden worden uitgezonden waarna de echo’s worden gedetecteerd.
PET-scan: Een PET/CT-scan (Positron Emissie Tomografie) is een nucleair geneeskundig
onderzoek waarmee het lichaam op een bijzondere manier kan worden afgebeeld. Vooral voor
opsporen van kanker gebruikt. Kankercellen en ontstekingscellen verbruiken veel energie en hebben
dus veel brandstof nodig in de vorm van suiker (glucose). Bij een PET/CT-scan dient een werker een
kleine hoeveelheid radioactief glucose (18F-FDG) toe. Hierdoor kunnen we het gebruik van glucose in
uw lichaam in beeld brengen en kanker en infecties opsporen.
Arteriografie: Een arteriografie is een röntgenonderzoek waarbij de bloedvaten zichtbaar gemaakt
worden. Het onderzoek wordt gedaan om uit te zoeken waar in uw bloedvaten een mogelijke afwijking
zit en om de ernst hiervan te bepalen. Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld vernauwingen (stenosen)
of verwijdingen (aneurysmata) van de slagaders. Op gewone röntgenfoto’s zijn bloedvaten niet te zien.
Ze worden zichtbaar gemaakt door middel van een contrastmiddel. Dit midde l wordt ingespoten
tijdens het maken van röntgenfoto’s. Het contrastmiddel verspreidt zich via de bloedstroom in de
bloedvaten. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een radioloog die gespecialiseerd is in het
verrichten van radiologische onderzoeken en behandelingen. Er kan ook een Thorax foto worden
gemaakt.
DSA: digitale substractie-angiografie: hierbij wordt met contrastvloeistof de doorbloeding van
bepaalde organen in beeld gebracht.
Termen:
Validiteit: is de mate waarin een test erin slaagt een nauwkeurige representatie te geven van de in
werkelijkheid aanwezige ziekte (of gezondheidstoestand). De mate waarin een test echt meet wat de
onderzoeker wil weten.
Specificiteit: dit is het % terecht negatieve testuitslagen onder de niet-zieke personen.
Sensitiviteit: dit is het % terecht positieve uitslagen onder de zieke personen.
4 mogelijkheden van een test:
1. Uitslag positief: ziekte aanwezig
2. Negatief: ziekte afwezig
3. Fout-positief: uitslag positief terwijl ziekte niet aanwezig is.
4. Fout-negatief: uitslag negatief terwijl ziekte wel aanwezig is.
,Laboratoriumonderzoek:
Hematologie
We hebben ongeveer 5 liter bloed. Dit zit in:
- Aders en venulen (60%)
- Slagaders en arteriolen (15%)
- Longen en bloedvaten (12%)
- Hart (8%)
- Haarvaten/capillairen (5%)
<1% witte bloedcellen: neutrofielen, eosinofielen, basofielen, lymfocyten en monocyten
<1% trombocyten
44% rode bloedcellen
55% plasma (bestaat uit eiwitten, hormonen, vitaminen en mineralen)
Functies van bloed
- Transport van opgeloste gassen, voedingsstoffen, hormonen en afvalproducten van de
stofwisseling
- Het reguleren van de pH en mineralensamenstelling van de interstitiële vloeistoffen
- Het beperken van vochtverlies door beschadigde bloedvaten
- Het verdedigen tegen ziekteverwekkers en gifstoffen
- Reguleren van de lichaamstemperatuur door het opnemen en transporteren van warmte
Plasma bestaat uit: (eiwitten, mineralen, hormonen en vitamines)
- 92% water
- 7% plasma-eiwitten
o Albuminen: regelen osmose en transport
o Globulinen: vervoeren van hormonen en regelen van afweer
o Fibrinogenen: spelen een rol bij bloedstolling
- 1% zouten en andere opgeloste stoffen: voedingsstoffen, gassen en elektrolyten
Serum: plasma zonder plasma-eiwitten
Globulines: zijn eiwitten geproduceerd door lever. Gammaglobulinen vormen antilichamen van het
bloed, zorgen voor weerstand tegen ziekte.
Functies plasma:
- Transport: voedingsstoffen, koolzuur, afvalproducten van de stofwisseling, hormonen
- Vochtbalans
- Bloedstolling
- Eiwitten in plasma kunnen water vasthouden waarmee de bloeddruk geregeld kan worden.
Functies van rode bloedcellen:
- D.m.v. hemoglobine vervoeren van zuurstof
- Hemoglobine zet Co2 om naar bicarbonaat
Hematopoëse: vermogen tot het aanmaken van bloedcellen; rode bloedcellen worden gevormd in het
rode beenmerg, dat zit in je platte beenderen (heupen, ribben en ruggenmerg).
Erytropoëse: aanmaak van erytrocyten Wanneer er te weinig O2 in het bloed zit, scheiden de nieren
erytropoetine uit wat erytropoëse veroorzaakt.
Hematocrietwaarde: hoeveel rode bloedcellen je in je bloed hebt zitten. De hematocrietwaarde zal
hoger zijn op momenten dat je meer zuurstof nodig hebt, als je bloedarmoede hebt zal hij lager zijn.
, Lab onderzoek bloed:
Bloed wordt afgenomen voor:
- Algemeen klinisch chemisch onderzoek
- Hematologisch onderzoek
- Stollingsonderzoek
- Voorbereiding bloedtransfusie
- Immunologisch onderzoek (afweersysteem)
- Endocrinologisch onderzoek (hormonen)
- DNA-onderzoek (erfelijk materiaal)
Bloedafname op 3 verschillende wijzen:
- Via een vingerprik of hielprik (baby) = capillair bloed → wordt gebruikt voor het bepalen van
de bloedsuikerwaarde. Gedaan door vp. Klein beetje bloed afgenomen.
- Via een ader in de elleboogholte of soms de hand = veneus bloed → is voor de meeste
onderzoeken. Gedaan door vp. Meer bloed afgenomen, een buisje.
- Via een slagader in de pols of lies = arterieel bloed → gebeurt wanneer men een bloedgas of
astrup wil afnemen, hierbij wordt de zuurstof en koolzuurgas saturatie bepaald en de pH van
het bloed. Wordt bv gedaan om een acidose of alkalose vast te kunnen stellen. Wordt gedaan
door een arts.
Beenmergonderzoek: onderzoek van voorlopers van bloedcellen in het beenmerg. Vrij pijnlijk, niet
verdoofd. Punctie in het Spina illiaca Posterior Superior (bekkenkam) of sternum, waarna weefsel uit
het merg onder de harde botcortex wordt opgezogen.
Urine onderzoek
Worden gegevens verkregen over de stofwisseling van het lichaam, functioneren van de nieren en de
urinewegen en over eventuele infecties. Vaak ochtendurine gebruikt → concentratie opgeloste stoffen
het hoogst. Kan niet langer dan 2 uur staan omdat dan de samenstelling kan veranderen door bv
bacteriegroei.
Delen urine kunnen worden onderzocht:
- Opgeloste stoffen
- Eiwitconcentratie in de urine
- Hormonen
- Uitgescheiden geneesmiddelen
- Sediment
Feces onderzoek: Onderzocht op kleur en consistentie of infecties. Bloedsporen kunnen duiden op
poliepen en andere aandoeningen in de darm.
Melena: zwarte ontlasting.
Liquor onderzoek: wordt geprikt tussen 2 wervels en ruggenmergvloeistof opgezogen. Ook wel
lumbaal punctie genoemd. Liquor is gescheiden van het bloed d.m.v. de bloed-brein barrière. Liquor
geeft informatie over neurologische aandoeningen, bv meningitis. Liquor vergelijken met serum kan
tevens beeld geven over functioneren van bloed-brein barrière, bv bij vermoeden van een lek. Het
prikken wordt gedaan door neuroloog.
Zuur-base evenwicht
Handhaven van het zuur-base evenwicht: er worden evenveel waterstofionen uitgescheiden als
gevormd. Dit kan d.m.v. ademhaling en nier werking.
Acidose: zuur