Anne-Wil Biesheuvel
Latijn eindexamen vertalingen Cicero deel 2:
Hoofdstuk 7 argumentatio 2:
C 94: U zult zeggen: ‘Wat zou dat, als ik voortdurend aanwezig in Rome ben geweest?’ Ik zal
antwoorden: ‘Maar ik ben (er) helemaal niet geweest.’ – ‘Ik beken dat ik een opkoper ben,
maar ook vele anderen zijn opkopers.’ – ‘Maar ik,’ zoals u beweert, ‘ben een boer en
plattelandsbewoner.’ – ‘Dan ben ik nog niet meteen, als ik mij heb begeven in de groep van
sluipmoordenaars, een sluipmoordenaar.’ – ‘Maar ik ben (dan) zeker, die zelfs niet een of
andere sluipmoordenaar ken, ver verwijderd van een zodanige misdaad.’ Er zijn zeer veel
dingen, die gezegd kunnen worden, waaruit men kan opmaken dat u de gemakkelijkste
gelegenheid had om de misdaad te begaan; deze sla ik niet alleen om die reden over,
(om)dat ik u zelf niet graag beschuldig, maar des te meer nog, omdat ik vrees dat, als ik zou
willen spreken over die moorden, die toen gepleegd zijn op diezelfde manier waarop Sextus
Roscius is gedood, mijn redevoering (dan) op te veel mensen betrekking lijkt te hebben.
Stijlfiguren:
Arguis, agricola: alliteratie
Sum sicarius: alliteratie
Quidem quemquam: alliteratie
Facultatem fuisse: alliteratie
D 95: Laten we nu oppervlakkig kijken, zoals we de overige zaken hebben bekeken, (naar
dat) wat na de dood van Sextus Roscius door u, Titus Roscius, is gedaan; deze dingen zijn zo
duidelijk en overduidelijk, zo waarlijk helpe mij god! dat, heren rechters, ik die dingen tegen
mijn wil zeg. Ik vrees immers, wat voor iemand u ook bent, Titus Roscius, dat ik hem zozeer
lijk te hebben willen redden, dat ik u helemaal niet heb gespaard. Terwijl ik dit vrees en
verlang u enigszins te sparen, voor zover ik dat kan met ongeschonden plicht/zonder mijn
plicht te schenden, verander ik weer mijn voornemen; ik denk immers aan uw
(onbeschaamde) gezicht. Is het werkelijk mogelijk dat u, hoewel uw overige bondgenoten
vluchtten en zich verborgen, opdat deze rechtszaak scheen plaats te vinden niet om hun
buit, maar om zijn misdaad, juist die rol voor u hebt opgeëist, zodat u aan het proces
deelnam en zat met/bij de aanklager? In deze zaak/ hierin zult u niets anders bereiken, dan
dat door alle stervelingen uw brutaliteit en schaamteloosheid gekend worden.
Stijlfiguren:
Strictim, sicut: alliteratie
Aperta et manifesta: tautologie
Iudices, invitus: alliteratie
Cuicuimodi: eufemisme
Videar voluisse: alliteratie
Possim, parcere: alliteratie
Aliud assqueris: alliteratie
E 96: Wie brengt, nadat Sextus Roscius gedood is/na de dood van Sextus Roscius, het nieuws
als eerste naar Ameria? Mallius Glaucia, die ik al eerder heb genoemd, een cliënt en bekende
,van u. Waarom was het nodig dat juist hij (dat) berichtte, wat, als u al eerder geen enkel
complot had gesmeed over zijn dood en vermogen, en (als) u geen enkel bondgenootschap
was aangegaan, noch van/ aangaande een misdaad noch van/aangaande de beloning
(hiervoor), met een of andere man, u het minste van alle dingen/mensen betrof? – ‘Mallius
bracht het nieuws vrijwillig.’ – Wat, vraag ik, had hij met deze zaak te maken? Of gebeurde
het soms toevallig, toen hij niet vanwege deze zaak naar Ameria was gekomen, dat hij dat,
wat hij in Rome had gehoord, als eerste berichtte? Wegens welke zaak was hij naar Ameria
gekomen? ‘Ik kan het niet raden’, zegt hij. Ik zal de zaak spoedig zover brengen, dat er
helemaal geen noodzaak is voor een gissing. Waarom heeft hij het nieuws eerst aan T.
Roscius Capito overgebracht? Hoewel in Ameria het huis, de echtgenote en kind(eren) van
Sextus Roscius waren, hoewel er zoveel familieleden en verwanten waren, die het zeer goed
met hem konden vinden, waarom is het gebeurd, dat die cliënt van u, de bode van uw
misdaad, het nieuws juist aan T. Roscius Capito overbracht?
Stijlfiguren:
Quid attinuit – omnium pertinebat: retorische vraag
Sua sponte: alliteratie
F 97: Hij is gedood terwijl hij van de maaltijd terugging (naar huis); het was nog geen dag,
toen men het wist in Ameria. Wat (betekent) deze ongelofelijke rit, wat betekenen deze zo
grote snelheid en haast? Ik vraag niet, wie (hem) heeft gedood; er is geen enkele reden,
Glaucia, om bang te zijn; ik fouilleer u niet, om te zien of u toevallig iets van ijzer hebt gehad,
ik onderzoek u niet; ik meen dat het niets met mij te maken heeft, aangezien ik probeer uit
te vinden, door wiens plan hij gedood is, maakt het mij niet uit, door wiens hand hij gedood
is. Ik maak melding van dit ene (punt), dat uw duidelijke misdaad en overduidelijke zaak aan
mij verschaffen: waar of waarvandaan hoorde Glaucia het (nieuws)? Hoe wist hij het zo snel?
Neem (eens) aan dat hij (het) meteen gehoord heeft; welke zaak dwong hem in één nacht
zo’n lange reis haastig af te leggen? Welke zo grote noodzaak dwong hem om, als hij uit
eigen beweging naar Ameria zou hebben gereisd, zo laat vanuit Rome te vertrekken, (en om)
geen enkel deel van de nacht uit te rusten?
Stijlfiguren:
Ferri: metonymia
Forte ferri: alliteratie
Cuius consilio: alliteratie
Quae necessitas eum tanta premabat: hyperbaton
G 98: Moet er ook nog bij zo duidelijke feiten naar bewijsvoering gezocht worden, of een
gissing gedaan worden? Lijkt u deze dingen, die u heeft gehoord, niet met de ogen te zien,
heren rechters? Ziet u die ongelukkige, onwetend van zijn ongeluk, niet terugkeren van de
maaltijd, (ziet u niet) de gelegde hinderlaag, niet de plotselinge aanval? Richt Glaucia niet
voor u voor de ogen een bloedbad aan? Is die Titus Roscius niet aanwezig? Plaatst hij niet
met zijn eigen handen die Automedon in de wagen, de boodschapper van zijn zeer
meedogenloze misdaad en goddeloze overwinning? Smeekt hij niet, om in die nacht wakker
te blijven, om voor zijn eer te zwoegen/ werken, om zo snel mogelijk het nieuws aan Capito
over te brengen?
, Stijlfiguren:
Retorische vragen door de hele tekst
Praesens historicum
A (99-104):
99: ‘Ik weet niet waarom Capito op de hoogte werd gesteld, maar ook hij heeft van
de misdaad geprofiteerd.’
100: ‘Er zijn nog wel meer misdaden gepleegd en die zal ik hem vertellen ook.’
101: ‘Gebruik van ironie: de getuigenis van Capito straks zal een grote leugen zijn.’
102: ‘Capito is ook brutaal, want hij komt getuigen in een zaak waar hij zelf belang bij
heeft. Dit hoort niet.’
103: ‘Zelfs Scipio Africanus, de held, getuigde niet in zaken waar hij belang bij had.
Hier getuigen de mensen die het meest belang hadden bij de moord, ofwel dit is toch
schandalig!’
104: ‘Magnus, jij ben stom geweest om tussen de aanklagers te gaan zitten. Nu blijkt
jouw belang en gelooft niemand je meer.’
B (105-108):
105: ‘Een paar dagen later was Chrysogonus op de hoogte en dat moet wel door
Magnus doorgegeven zijn.’
106: ‘Ik hoef niet te twijfelen aan de bewering dat de Roscii dit al eerder met
Chrysogonus hadden besproken.’
107: ‘Ik weet het zeker, want we zien dat zij geprofiteerd hebben van de buit dankzij
Chrysogonus.’
108: ‘Uit het feit dat Chrysogonus hen zo rijkelijk heeft beloond, blijkt wel dat zij een
grote rol hebben gespeeld.’
A (109-113):
109: ‘Capito gedraagt zich altijd slecht, waaronder tijdens het gezantschap.’
110: ‘Overzicht van wat Capito deed om het gezantschap te saboteren.’
111: ‘Het schenden van vertrouwen als je iets aan iemand anders overlaat in
privézaken is ernstig.’
112: ‘Je moet wel heel slecht zijn om een opdracht van iemand die je vertrouwt aan
te nemen, als je die niet uit wilt voeren.’
113: ‘Dit was erger, want niet eens een privéaangelegenheid, maar een veel grotere
zaak. Het verdient een grotere straf.’
B (114-118):
114: ‘Als Capito een privéopdracht van Junior ook maar een beetje had misbruikt,
had hij een zware straf gekregen.’
115: ‘Het was echter de gemeenteraad die hem iets groots toevertrouwde, wat hij
flink heeft misbruikt.’
116: ‘Capito heeft van alles verkeerd gedaan. Dat je eigen partners ontrouw blijken, is
erg moeilijk te voorkomen en iets zeer oneervols.’
117: ‘Capito had negen partners. Zij konden het niet weten, maar hij speelde een
heel smerig spelletje.’