Samenvatting Inclusief
Hoofdstuk 1: Inclusie
1.1 Inclusie: een breed begrip
Inclusie is nog altijd van groot belang voor het bereiken van een samenleving waarin
iedere burger gelijke kansen heeft op maatschappelijke participatie.
Er zijn de laatste jaren veel definities opgesteld aan het begrip inclusie. De definities
gaan uit van 2 invalshoeken:
1. Een ideologische invalshoek: the world is our classroom for a full life. De gedachte
hierachter is dat de verschillen tussen mensen de basis vormen voor de opbouw
van een veelkleurige, open en gedifferentieerde samenleving. In deze visie zijn
verschillen nodig om de gewenste gevarieerde samenleving tot stand te brengen.
2. Een meer pragmatische invalshoek, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar het
verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de
samenleving voor burgers, met specifieke aandacht voor mensen met een
functiebeperking.
1.2 Vermaatschappelijking: van buiten naar binnen
De afgelopen decennia heeft het begrip vermaatschappelijking een centrale plaats
ingenomen in het streven naar meer maatschappelijke ruimte voor kwetsbare burgers,
met name voor mensen met een functiebeperking.
Vermaatschappelijking is ontstaan vanuit de zorgsector en richt zich voornamelijk op
(re-) integratie van mensen met een functiebeperking: terug naar de samenleving.
Vroeger: Mensen met een functiebeperking verbleven in grote instellingen aan de rand
van de duinen of in de bossen. Hierin hadden zij weinig keuzevrijheid en privacy. Alle
activiteiten vonden plaats in de instelling.
Tweede helft van de vorige eeuw: er ontstond veel kritiek op het feit dat een grote groep
mensen uitgesloten werden van deelname aan de samenleving.
vermaatschappelijking = het streven om psychosociaal kwetsbare mensen zo veel
mogelijk te laten wonen, werken, recreëren en deelnemen aan het sociale verkeer in de
samenleving, net als ieder andere burger.
Om dit te realiseren was vermaatschappelijking van de zorg noodzakelijk: het vormgeven
aan zorg en ondersteunen in maatschappelijke kaders, in een samenwerkingsverband
tussen categorale en reguliere instellingen.
Vermaatschappelijking was een beweging van buiten naar binnen.
1.3 Inclusie: binnen beginnen
De inclusiebeweging heeft dezelfde wortels als vermaatschappelijking, maar is breder en
heeft haar vertrekpunt binnen de samenleving.
Inclusie krijgt vorm vanuit de gedachte dat het burgerschap van mensen in een
kwetsbare positie vanzelfsprekend begin in de samenleving en dat het niet bevochten
hoeft te worden vanuit een positie aan de rand of buiten de gemeenschap.
Inclusief beleid betekent niet voor iedereen hetzelfde, maar wel: vanuit hetzelfde
basisrecht op een acceptabele kwaliteit van leven zoeken naar passende oplossingen
voor specifieke vragen en behoeften.
Inclusie = het proces waarbij ieder mens, ongeacht zijn mogelijkheden en beperkingen,
de kans krijg om zijn leven naar eigen inzicht in te richten en om gelijkwaardig deel te
nemen aan de samenleving.
,het uitgangspunt hierbij is niet het denken in termen van doelgroepen, maar de
individuele ondersteuningsvragen bij het vorm geven aan het eigen leven en aan
maatschappelijke participatie.
hierbij staat het burgerschapsmodel centraal.
1.4 Burgerschapsmodel
Van Gennep beschrijft de overgang van het defectparadigma, waarin het defect of de
onvolkomene centraal staat, naar het burgerschapsmodel, waarin gelijke rechten voor
alle burgers centraal staan.
De belangrijkste elementen van het burgerschapsmodel zijn volgens Van Gennep:
Volwaardig burgerschap: mensen met een functiebeperking dienen dezelfde
kansen te krijgen als andere burgers. Iedereen heeft het recht om naar vermogen
te wonen, leren, werken, reizen en sociale contacten aan te gaan in een zo
maatschappelijk mogelijke omgeving.
Keuze en controle: elke burger heeft het recht om binnen de kaders, wetten en
regels van de samenleving eigen keuzes te maken en controle uit te oefenen over
het eigen bestaan, ongeacht eventuele stoornissen of beperkingen. Een belangrijk
punt hierbij is de mate van zeggenschap die iemand kan hebben over de
inrichting van zijn leven.
Recht op ondersteuning bij het gebruik van kennis, middelen en relaties die nodig
zijn voor een maatschappelijke participatie: denk aan het gebruik van speciale
pictogrammen in programma’s op internet of aan zicht – en hoorlijnen in
gebouwen.
Recht op een goede kwaliteit van leven: het gaat hierbij om de mate van
tevredenheid die iemand met een functiebeperking ervaart in zijn dagelijks leven.
Eventuele ondersteuning of extra faciliteiten horen daarbij en dienen geen gunst
te zijn maar een recht. Een punt dat hierbij telkens terugkomt is zeggenschap:
het kunnen beslissen of meebeslissen over het eigen leven, ook als anderen nodig
zijn voor support.
1.5 Basisattitude
Gelijke kansen bieden betekent niet dat iedereen gelijk behandeld moet worden, maar
dat iedereen gelijke kansen krijgt om zijn talenten te ontplooien.
De belangrijkste doelstellingen van de Wmo – zelfredzaamheid, participatie en sociale
samenhang – hangen hiermee samen en sluiten aan bij deze paradigmaverschuiving.
Paradigmaverschuiving: van defectparadigma naar burgerschapsmodel.
Competenties die professionals nodig hebben bij het realiseren van een inclusieve
samenleving:
Versterkt eigen kracht en zelfegie
Stimuleert verantwoordelijk gedrag
Is zichtbaar en gaat op mensen af
Verheldert vragen en behoeften
Verbindt gezamenlijke en individuele aanpak
Stuurt aan op betrokkenheid en participatie
Werkt samen en versterkt netwerken
Beweegt zich in uiteenlopende werelden
Doorziet verhoudingen en anticipeert op veranderingen
Benut professionele ruime en is ondernemend
Enerzijds gaat het hierbij om algemene vaardigheden die alle sociale professionals bij alle
cliënten kunnen inzetten; anderzijds zijn er specifieke vaardigheden die sociale
professionals meer gericht moeten kunnen inzetten om inclusie te bewerkstelligen.
, Hoofdstuk 2 Inclusie in context
2.1 Historische context
2.1.1 Van charitas tot volksverheffing
Laat – Romeinse tijd kloosters werden toevluchtsoorden voor mensen die hulp nodig
hadden, zoals armen en zieken.
Middeleeuwen iets goeds doen voor de armen stond gelijk als iets goeds doen voor
God. (Armen waren uitverkorenen van God, door hen te helpen kon je een plaats in de
hemel verdienen).
11e eeuw rijke particulieren stichtten met dezelfde beweegredenen talloze gasthuizen
die opvang boden aan bijvoorbeeld zieken en wezen.
Naarmate de eeuwen verstreken, raakten de gasthuizen steeds verder gespecialiseerd.
Zo werden mensen met en psychiatrische of verstandelijke beperking vanaf de 15 e eeuw
ondergebracht in gestichten of ‘dolhuizen’.
daar waren zij de maatschappij niet tot last en werden zij hard aangepakt, vanuit de
gedachte dat dit een helende werking zou hebben.
16e eeuw Het opkomend humanisme stelde niet langer God, maar de mens centraal.
De mens zou zijn eigen lot in handen hebben en daarom zelf verantwoordelijk zijn voor
de situatie waarin hij leefde.
17e eeuw niet het Hogere, maar het rationele (oftewel verstand) stond centraal.
1784 de verlichte burgerij, de katholieke kerk en de protestantse kerken geloven in de
maakbaarheid van de mens en de samenleving.
de 3 spelers richtten op het platteland opvanghuizen op voor verwaarloosde en
criminele kinderen, die er een strenge heropvoeding kregen, gericht op werk en
onderwijs.
bij deze 3 spelers zie je ook de humanisering van de psychiatrie terug.
de centrale veronderstelling was dat krankzinnigheid genezen kon worden.
De opkomende moral treatment, oftewel zedenkundige behandeling, ichtte zich op het
opvoeden van de patiënten door hen te trainen, te scholen en door hun rationele
zelfdiscipline aan te leren, waardoor dwangmiddelen op den duur niet meer nodig zouden
zijn.
de cliënten werden uit de samenleving gehaald en in gestichten op het platteland
geplaatst om hun genezingsproces te stimuleren.
2.1.2 Van nachtwakersstaat naar welvaartsstaat
Tot het midden van de 19e eeuw was de sociale hulp – en dienstverlening particulier en
lokaal georganiseerd. Later werd de staat steeds belangrijker.
Begonnen als nachtwakersstaat die uitsluitend verantwoordelijk was voor het borgen van
de veiligheid en de rechtsorde, kreeg hij gaandeweg steeds meer taken, ook op het
gebied van zorg en welzijn.
In Nederland duurde het tot einde van de 19e eeuw voordat de staat zich actief ging
bemoeien met het wel en wee van zijn kwetsbare burgers.