Introductie + Hoofdstuk 1 – zenuwcellen en impulsen
Signaaloverdracht in een cel
Biologische psychologie: de bestudering van fysiologische, evolutionaire en
ontwikkelingsmechanismen van gedrag en beleving – niet observeerbare,
subjectieve ervaring. Neurowetenschapper voegt anatomie en scheikunde toe.
Cognitieve neurowetenschapper: bestudeert relatie tussen gedrag en onderliggende
hersenmechanismen mbv neuroimaging
Neuropsycholoog: neemt gedragstesten af om te bepalen wat functionele gevolgen
zijn van hersenschade of hersenziekte
Mind-body probleem: hoe mentale ervaringen in verhouding staan tot werking van
het brein
Gedrag verklaren
o Fysiologisch niveau; verbanden zoeken tussen fysiologische processen
(hersenen) en gedrag
o Ontogenetisch niveau; hoe gedrag/hersenstructuur ontwikkelen in individu in
de loop van de tijd – rol van genen, voeding en ervaring (mogelijk bij leren van
taal)
o Evolutionair; gedrag/hersenstructuur relateren aan evolutionaire geschiedenis
van soort, overeenkomsten/verschillen tussen soorten laten ontwikkeling over
tijd zien
o Functioneel; waarom gedrag/hersenstructuur zich zo ontwikkeld heeft, wat de
functie is
Hersenstructuur verandert over tijd, gedrag verandert hierdoor niet. We denken door
communicatie tussen hersenonderdelen.
Zenuwstelsel: hersenen + ruggenmerg. Controleert al ons gedrag.
Zenuwcellen: neuronen + gliacellen
Neuronen
- 69 mijrd in cerebellum, 16 mljrdin cortex. Grote verschillen per persoon en per
hersendeel
- communiceren in hersenen. Als dit misloopt ontstaan aandoeningen
(depressie)
- dendriet met spine > receptor dendriet of cellichaam > cellichaam >
axonheuvel > axon met myelineschede en knopen Ranvier > eindknopjes voor
neurotransmitters > neuron/orgaan/spier
- dikkere axon kan meer en sneller actiepotentialen aan en dus info overdragen
Type neuronen (classificatie per functie)
- Sensorisch: sensorische uiteinden in sensorische organen (huid, ogen) > axon
met myelineschade en knopen van Ranvier > langs cellichaam met kern >
axon > hersenen en ruggenmerg
Afferent, want stuurt informatie naar hersenen
, - Motorisch: synaptische receptor van dendriet in hersenen> cellichaam met
kern in ruggenmerg > lange axonen met myeline schede en knopen van
Ranvier vanaf ruggenmerg > presynaptische terminals > spier/klier/orgaan
Efferent, want stuurt informatie vanaf hersenen
- Inter/schakelneuronen: communicatie tussen zenuwcellen (sensor en motor),
kleine en korte axonen door kleine afstand tussen neuronen
Gliacellen (soort lijm?)
- Kleiner dan neuronen, in CNS
1. Oligodendrocieten > vormen myelineschade om meerdere neuronen voor
stabiliteit (= cel van Schwann in PZS, maar voor 1 neuron)
2. Astrocieten > reguleren van hoeveelheid voedingsstoffen die beschikbaar zijn
voor hersencellen, nemen chemische stoffen (neurotransmitters) op uit
synaptische spleet zodat axon het kan opnemen, tijdelijke verwijding
bloedvaten voor meer glucose naar gebied, reguleren afgifte van
neurotransmitters bij meerdere neuronen (remmen en tegelijk loslaten),
vormen steun voor CNS, rol bij vormen bloed-hersenbarrière, scheiden
neurotrofische factoren af, nemen K+ op
➢ Chronische pijn/Parkinson: dit systeem werkt niet. Glutamaten worden niet
opgenomen en blijven dus actief, blijven andere neuronen stimuleren.
3. Microglia > ruimen dode/beschadigde cellen op, immuunsysteem van de
hersenen
4. Ependymal cellen > vormen barrières tussen compartmens en zijn bron voor
neurale stamcellen
Monisme: universum bestaat uit 1 type zijn, mentale en hersenactiviteit zijn niet te
scheiden
Dualisme: geest en brein zijnfundamenteel verschillende substanties zijn
Bloed-hersenbarrière
- Hersenen gebruiken constant glucose en zuurstof uit het bloed (kan niet daar
opgeslagen worden)
- Beschermt hersenen tegen bacteriën en virussen, voorkomt infecties.
Werking: endotheelcellen tegen binnenwand bloedcellen in lichaam met kleine ruimte
ertussen voor transport. In hersenen geen ruimtes ertussen zodat niks kan
passeren.
Beperkt transport: passief transport zorgt voor passeren van kleine moleculen door
celwand van vetlaag, die oplosbaar zijn in vet (zuurstof, koolstofdioxide en
water via speciale eiwitkanalen) en actief transport mbv eiwitkanalen (glucose,
aminozuren)
Als dit er niet is: vernietigen als het in hersencellen komt is niet handig, want die
delen niet makkelijk, er is geen vervanger. Anders herkennen microglia (geen
antistoffen in hersenen voor herkenning) de viruscellen en vallen aan voor ze
in hersencel komen om schade te beperken. Virus kan tijdelijk inactief
gemaakt worden bij goede weerstand