Hoofdstuk 1
Het zoeken in de wettenbundel
Doel: “Eerste kennismaking met de wereld van het recht, zowel in theoretische als in praktische zin.”
Juridische vaardigheden:
- Hanteren van wettenbundels.
- Het lezen en analyseren van rechterlijke uitspraken (jurisprudentie).
- Het oplossen van juridische casuïstiek m.b.t. verschillende rechtsgebieden.
Algemene onderdelen van wetten en regelingen:
- Opschrift (Titel)
- Aanhef (Wij, Beatrix, bij de gratie Gods, etc. etc.)
- Considerans (Het doel, waarom is de wet er gekomen?)
- Corpus (Het lichaam, de regels en bepalingen zelf.)
- Slot (Datum van geldigheid, datum van ondertekening, de handtekening van de koning(in) en de
relevante ministers)
Iedere wet heeft deze structuur. Dit kan wel anders zijn in verschillende publicaties van verschillende
uitgevers.
Opbouw van een wet:
- De opbouw kan wel per wet verschillen.
- Onderverdeling in boeken, hoofdstukken, titels, afdelingen, paragrafen en artikelen.
- Het Burgerlijk Wetboek (afgekort BW) is onderverdeeld in 9 boeken.
- Bij het citeren vermeld je eerst het boek en daarna het artikelnummer.
Juiste citeerformaat voor “Boek 6 Burgerlijk Wetboek, artikel 162”.
Schriftelijk: Art 6:162 BW of Art 1 WAO.
Mondeling: Artikel 162, boek 6 Burgerlijk Wetboek.
Gelaagde structuur BW:
1. Het Burgerlijk Wetboek is onderverdeeld in 9 boeken
2. Regeling van algemeen naar bijzonder (gelaagde opbouw).
3. Conflictenregel: De bijzondere bepaling gaat vóór de algemene bepaling.
4. Schakelbepaling: Bijv. art 3:98 BW verklaart artikel, titel of afdeling van overeenkomstige
toepassing. Verklaart een regeling die op toepassing is van een andere regeling. “Alles wat voor dit
onderwerp telt, telt ook voor een ander bepaald onderwerp.” Bijv. art 3:98 BW.
5. Juncto: In samenhang met. Als je meerdere artikelen nodig hebt om een casus op te lossen: art 1
AOW juncto art 2.
,Hoofdstuk 2
Het analyseren van wetsartikelen
Wetsartikel = rechtsregel: onder welke voorwaarden treedt er een bepaald gevolg in.
Rechtsvoorwaarden: aan welke voorwaarden moet voldaan zijn, wil er een bepaald rechtsgevolg
intreden.
Rechtsgevolg: het gevolg dat intreedt wanneer aan de rechtsvoorwaarden is voldaan.
Cumulatieve voorwaarden: aan álle voorwaarden MOET voldaan zijn voor het intreden van het
rechtsgevolg. Als er aan drie van de vier voorwaarden is voldaan, treedt het rechtsgevolg NIET in
werking.
Eventuele signaalwoorden: “en”, “ook” en “alsmede”. Let op: de signaalwoorden staan er niet altijd
duidelijk in.
Alternatieve voorwaarden: er hoeft slechts aan één (of meerdere) van de genoemde voorwaarden
voldaan te zijn voor het intreden van het rechtsgevolg.
Eventuele signaalwoorden: “of”, “hetzij”, en “danwel”. Let op: de signaalwoorden staan er niet altijd
duidelijk in.
Een combinatie van cumulatieve en alternatieve voorwaarden: Wat voor de ene partij cumulatieve
voorwaarden zijn, bijv. voor een rechter in een strafzaak, zijn voor de andere partij alternatieve
voorwaarden, bijv. de verdachte in bovengenoemde strafzaak.
Limitatieve voorwaarden: Er mag alleen voldaan zijn aan de genoemde voorwaarden en geen andere
dan de voorwaarden die er staan. Alleen de voorwaarden die in de rechtsregel staan, bepalen of er
een rechtsgevolg is.
Eventuele signaalwoorden: “slechts” of “uitsluitend”.
Niet-limitatieve (enuntiatieve) voorwaarden: er zijn buiten de genoemde voorwaarden, nog andere
voorwaarden mogelijk. Eventuele signaalwoorden: “zoals”, “ten minste”, “bijvoorbeeld” en “onder
meer”.
Nevenanalyse: naast de genoemde rechtsregel, zijn er mogelijk nog andere rechtsregels die bepalen
of het rechtsgevolg wel of niet intreedt.
Uitzondering op de hoofdregel, voorbeeld: zie art. 6:162 BW.
, Hoofdstuk 3
Het oplossen van een casus
Casus: Een juridische kwestie, een geval in de praktijk waar een rechtsvraag aanhangt.
Vijfstappenplan:
1. Het selecteren van de feiten.
- Wanneer is wat gebeurd?
- Wie heeft wat gedaan?
- Belangrijke en onbelangrijke feiten.
2. Het selecteren van de rechtsregel(s).
- Het selecteren van het rechtsgebied: bijv. Strafrecht.
- Het selecteren van de wet: bijv. Wetboek van Strafrecht.
- Het selecteren van de rechtsregel(s): bijv. artikel 300 Sr.
3. De rechtsregel(s) ontleden in voorwaarden en rechtsgevolg.
- Eerst het rechtsgevolg vaststellen, dan pas de rechtsvoorwaarden.
- De negatieve voorwaarde: het rechtsgevolg treedt slechts in werking als niet aan de gestelde
voorwaarde is voldaan.
4. Het interpreteren van de voorwaarden.
- Wat wordt er bedoeld met deze voorwaarden?
- Wat betekenen de begrippen in deze voorwaarden?
5. De oplossing: het toepassen van de rechtsregel(s) op de feiten.
- Waaruit blijkt dat deze rechtsregel van toepassing is?
- Volgorde:
1. Casusvraag herhalen.
2. Rechtsregel noemen.
3. Toepassen van de (voorwaarden van de) rechtsregel(s) op de feiten.
4. Conclusie: antwoord geven op de casusvraag.